ECLI:NL:CRVB:2021:1619
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld op 60,22% door het Uwv. Appellant, die eerder als sloper/kraanmachinist werkte, had zich in 2013 ziek gemeld vanwege lichamelijke en later ook psychische klachten. Na een loongerelateerde WGA-uitkering werd zijn arbeidsongeschiktheid in 2017 opnieuw beoordeeld, waarbij een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) werd opgesteld. Het Uwv concludeerde dat appellant belastbaar was, maar appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat er meer beperkingen hadden moeten worden vastgesteld, waaronder een urenbeperking.
De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de FML juist was. In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, maar de Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de FML en dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant. De verzekeringsarts had voldoende gemotiveerd dat de door appellant gestelde beperkingen niet leidde tot een urenbeperking. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.