ECLI:NL:CRVB:2021:1607
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning ouderdomspensioen AOW aan gehuwde pensioengerechtigde met financiële verstrengeling
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die haar beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond had verklaard. De Svb had appellante een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend voor een gehuwde pensioengerechtigde, ondanks haar claim dat zij duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 29 juni 2021 uitspraak gedaan.
Appellante had op 27 mei 2018 een aanvraag ingediend voor AOW en op 28 mei 2018 meegedeeld dat zij sinds 11 augustus 2010 duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot. De Svb oordeelde echter dat er sprake was van een zodanige financiële verstrengeling tussen appellante en haar echtgenoot dat niet gesproken kon worden van duurzaam gescheiden leven. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat zij gezamenlijk eigenaar waren van meerdere onroerende zaken en dat de verhuuropbrengsten werden verdeeld.
De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en in hoger beroep heeft de Raad de zaak beoordeeld. De Raad concludeerde dat appellante en haar echtgenoot niet duurzaam gescheiden leefden, omdat zij regelmatig contact hadden en gezamenlijke financiële belangen deelden. De beroepsgrond van appellante dat zij ongelijk behandeld werd ten opzichte van anderen die wel een zelfstandig pensioen konden opbouwen, werd ook verworpen, omdat zij niet kon aantonen dat er sprake was van ongelijke behandeling.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van R. de Haas als griffier.