ECLI:NL:CRVB:2021:1607

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
19/3162 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning ouderdomspensioen AOW aan gehuwde pensioengerechtigde met financiële verstrengeling

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die haar beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond had verklaard. De Svb had appellante een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend voor een gehuwde pensioengerechtigde, ondanks haar claim dat zij duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 29 juni 2021 uitspraak gedaan.

Appellante had op 27 mei 2018 een aanvraag ingediend voor AOW en op 28 mei 2018 meegedeeld dat zij sinds 11 augustus 2010 duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot. De Svb oordeelde echter dat er sprake was van een zodanige financiële verstrengeling tussen appellante en haar echtgenoot dat niet gesproken kon worden van duurzaam gescheiden leven. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat zij gezamenlijk eigenaar waren van meerdere onroerende zaken en dat de verhuuropbrengsten werden verdeeld.

De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en in hoger beroep heeft de Raad de zaak beoordeeld. De Raad concludeerde dat appellante en haar echtgenoot niet duurzaam gescheiden leefden, omdat zij regelmatig contact hadden en gezamenlijke financiële belangen deelden. De beroepsgrond van appellante dat zij ongelijk behandeld werd ten opzichte van anderen die wel een zelfstandig pensioen konden opbouwen, werd ook verworpen, omdat zij niet kon aantonen dat er sprake was van ongelijke behandeling.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van R. de Haas als griffier.

Uitspraak

19.3162 AOW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 juni 2019, 18/7296 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 29 juni 2021
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2021. Appellante is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 27 mei 2018 een aanvraag ingediend om een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Op 28 mei 2018 heeft zij de Svb meegedeeld dat zij getrouwd is, maar dat zij sinds 11 augustus 2010 duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot.
1.2.
Bij besluit van 30 mei 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 september 2018 (bestreden besluit), heeft de Svb appellante met ingang van 15 augustus 2018 een ouderdomspensioen ingevolge de AOW toegekend voor een gehuwde pensioengerechtigde. De Svb heeft hieraan ten grondslag gelegd dat sprake is van een zodanige financiële verstrengeling dat niet gesproken kan worden van duurzaam gescheiden leven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW bepaalt dat als ongehuwd mede wordt aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.2.
In geschil is of appellante op 15 augustus 2018 duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak is van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk hun eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één van hen, als bestendig is bedoeld.
4.4.
Voor duurzaam gescheiden leven wordt niet doorslaggevend geacht of de echtgenoten al dan niet samenwonen. Bepalend is, zoals onder 4.3 is overwogen, of de echtelijke samenleving al dan niet verbroken is of niet is ontstaan. Die echtelijke samenleving kan bestaan zonder dat de echtgenoten samenwonen (zie de uitspraak van de Raad van 10 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY8134).
4.5.
De beroepsgrond dat appellante op 15 augustus 2018 duurzaam leefde van haar echtgenoot slaagt niet.
4.5.1.
Uit de gedingstukken blijkt dat sprake is van een grote mate van financiële verstrengeling tussen appellante en haar echtgenoot. Zij zijn gezamenlijk eigenaar van twee appartementen, een bedrijfspand en een woning in Frankrijk. De verhuuropbrengsten van het bedrijfspand worden tussen appellante en haar echtgenoot verdeeld. Over het gebruik van de gezamenlijke woning in Frankrijk maken zij onderling afspraken.
4.5.2.
Daar komt bij dat appellante en haar echtgenoot elkaar wekelijks ontmoetten. Zoals appellante tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft verklaard, was haar echtgenoot namelijk een keer per week bij haar, omdat hun dochter en kleinkinderen dan bij haar aten.
4.5.3.
Gelet op de in 4.5.1. en 4.5.2 genoemde feiten en omstandigheden kan, voor de toepassing van de AOW, niet worden gezegd dat appellante en haar echtgenoot ten tijde in geding, ieder afzonderlijk hun eigen leven leidden alsof zij niet met elkaar gehuwd waren. Dit betekent dat geen sprake was van duurzaam gescheiden leven.
4.6.
Appellante heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Zij stelt dat sprake is van een ongelijke behandeling ten opzichte van personen die de mogelijkheid hebben gehad een zelfstandig pensioen op te bouwen. Daarnaast kent zij een aantal mensen die samenwonen en toch een AOW-pensioen voor alleenstaanden ontvangen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.6.1.
Bij een beroep op het gelijkheidsbeginsel is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het bestuursorgaan gelijke gevallen ongelijk behandelt. Appellante is hier niet in geslaagd, nu zij haar stelling dat hier sprake van is niet heeft onderbouwd.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van R. de Haas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2021.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) R. de Haas
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.