ECLI:NL:CRVB:2021:1597

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
19/1650 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekken en terugvorderen van bijstand wegens niet-gemelde exploitatie van een hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant ontving sinds 13 november 2014 bijstand op basis van de Participatiewet. De politie heeft op 6 januari 2018 een hennepkwekerij aangetroffen in de woning van de appellant, wat leidde tot een onderzoek door de gemeente Hengelo. De appellant heeft verklaard dat hij bedreigd werd door derden die de kwekerij in zijn woning exploiteerden, maar deze verklaringen werden niet onderbouwd. Het college van burgemeester en wethouders van Hengelo heeft daarop besloten de bijstand van de appellant in te trekken en terug te vorderen. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gegevens van de politie en de verklaringen van de appellant voldoende bewijs boden voor de conclusie dat er een hennepkwekerij in zijn woning was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van de appellant werd afgewezen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.1650 PW

Datum uitspraak: 29 juni 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
1 maart 2019, 18/1478 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.Th.M. Demmer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2018. Namens appellant is
mr. Demmer verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.L.C. Nieuwland en M.J. Visser.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving met ingang van 13 november 2014 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Participatiewet.
1.2.
De politie Noord- en Oost Gelderland heeft op 6 januari 2018 een melding ontvangen dat in de door appellant gehuurde woning op adres X in [woonplaats] (uitkeringsadres) zich een hennepkwekerij bevond waar op dat moment hennep werd geknipt. Naar aanleiding van deze melding heeft de politie op diezelfde dag de woning van appellant doorzocht. Hierover is in de registratiegegevens van de politie het volgende gerapporteerd. In een slaapkamer trof de politie twee koolstoffilters en een afzuiger zonder ombouw aan en op de zolderverdieping een geruimde hennepkwekerij. Op die verdieping trof de politie verder aan:
- 120 vuilniszakken met gebruikte teelaarde,
- een aantal van deze zakken bevatte ook wat wortelresten,
- ongeveer 150 bloempotten met aarde en ongeveer 190 potten die leeg waren of gedeeltelijk waren gevuld met aarde,
- een grote waterzak naast de kweekruimte die voor een kwart was gevuld met water,
- één transformator van 600 watt en daarnaast waren nog negentien verkleurde plekken te zien waar de overige transformators waren bevestigd.
Appellant heeft tegenover de politie verklaard dat Y en een zekere Z de eigenaren van de kwekerij waren en dat rond oud en nieuw de goederen van deze kwekerij zijn opgehaald.
1.3.
Naar aanleiding van deze van de politie verkregen gegevens hebben sociaal rechercheurs van de gemeente Hengelo een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader hebben de sociaal rechercheurs gegevens over het verbruik van water en energie opgevraagd en op 16 januari 2018 een gesprek met appellant gevoerd. Tijdens dit gesprek heeft appellant onder meer het volgende verklaard. De kwekerij is nooit gestart. Appellant heeft twee partners die hem hebben gevraagd of zij een hennepkwekerij in zijn woning mochten opbouwen. In januari 2017 waren A, B en een Somalische jongen, C, in de woning van appellant bezig met het opzetten van de kwekerij. In februari 2017 zijn A en B gestopt en hebben hun aandeel verkocht aan Y. Deze mensen zijn in totaal al een jaar bezig om de kwekerij op te bouwen en hebben appellant buitengesloten van alles. Appellant moest altijd op zijn slaapkamer blijven als genoemde personen in de woning van appellant kwamen. Deze personen hadden de beschikking over alle sleutels van zijn woning. Appellant is er ingeluisd, omdat het in eerste instantie zou gaan om vijf planten. Toen appellant erachter kwam dat het om meer dan vijf planten ging, heeft hij er alles aan gedaan om de kwekerij te stoppen. Afgelopen kerst heeft hij namelijk alle stekkers eruit getrokken, alle lampen weggedaan, zijl losgesneden, alles weggegooid, etc. Eerst heeft appellant zijn woning beschikbaar gesteld aan A. Dat was rond november/december 2016. Appellant heeft nooit iets gekregen voor het beschikbaar stellen van zijn woning. Appellant woonde eigenlijk op zijn slaapkamer. Hij mocht geen gebruikmaken van zijn woning als genoemde personen er waren. Deze personen waren er zeker twee keer in de drie weken en kwamen dan de planten water geven. Zij hebben altijd te kennen gegeven dat de oogst of oogsten zijn mislukt. Appellant heeft nooit eerder aangifte gedaan of iets bij het college gemeld wegens de dreigementen die ook aan zijn moeder waren gericht. Genoemde personen hebben gedreigd geld te halen bij de moeder van appellant en hebben appellant ook met de dood en met geweld bedreigd.
1.4.
In de resultaten van het onderzoek heeft het college aanleiding gezien om bij besluit van 16 januari 2018 (besluit 1) de bijstand van appellant over de periode van 1 december 2016 tot 6 januari 2018 in te trekken. Nadat de sociaal rechercheurs de bevindingen van hun onderzoek hadden neergelegd in een rapport van 25 januari 2018, heeft het college bij besluit van 7 februari 2018 (besluit 2) de bijstand van appellant met ingang van 6 januari 2018 beëindigd (lees: ingetrokken). Verder heeft het college bij dit besluit de in de periode vóór 6 januari 2018 verleende bijzondere bijstand en individuele inkomenstoeslag ingetrokken en de over de periode van 1 december 2016 tot 1 januari 2018 gemaakte kosten van algemene en bijzondere bijstand en individuele inkomenstoeslag van appellant teruggevorderd tot een bedrag van in totaal € 17.848,86.
1.5.
Tegen besluiten 1 en 2 heeft appellant bezwaar gemaakt. Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft appellant onder meer het volgende verklaard. Hij had het plan om voor zichzelf vijf hennepplanten te gaan kweken en heeft in het circuit geïnformeerd hoe dit werkt. Naar aanleiding hiervan heeft hij aanbiedingen gekregen om zijn huis te gebruiken voor een hennepkwekerij. Appellant heeft zich daar eerst tegen verzet totdat hij en zijn moeder werden bedreigd. Hij heeft er alles aan gedaan om de kweek te saboteren. Zo heeft hij spullen van de hennepkwekerij weggegeven ter sabotage, zoals bijvoorbeeld een koolstoffilter. Hij heeft veel geluk gehad dat dit niet is opgemerkt. Appellant kan zich niet meer goed herinneren wanneer de hennepkwekerij in zijn woning is geplaatst. Hij weet wel dat dit na de plaatsing van de slimme meter in zijn woning is gebeurd, wat eind 2016 of begin 2017 kan zijn geweest. De eigenaren hadden niet door dat de boel werd gesaboteerd. Een aantal keren zijn de planten vroegtijdig weggehaald. Hij heeft er zo goed als niets voor gekregen, alleen een vergoeding voor een mislukte oogst in de vorm van kruimels van gedroogde wiet om te gebruiken. De eigenaren waren wanhopig na weer een dreigende mislukte oogst en hebben daarom alles weggehaald.
1.6.
Bij besluit van 27 juni 2018 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellant tegen besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college, kort weergegeven en zoals nader toegelicht ter zitting, het volgende ten grondslag gelegd. Appellant heeft zijn woning ter beschikking gesteld aan derden. In zijn woning is een hennepkwekerij geëxploiteerd. Door hiervan geen melding te maken, heeft appellant de op hem rustende wettelijke inlichtingenverplichting geschonden. Omdat appellant geen administratie heeft bijgehouden van het opzetten en exploiteren van de hennepkwekerij, kan als gevolg van die schending het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft als enige beroepsgrond aangevoerd dat er, kort gezegd, geen toereikende feitelijke grondslag is voor het standpunt van het college dat in zijn woning een hennepkwekerij is geëxploiteerd. Aangezien geen sprake is geweest van een verzwegen hennepkwekerij heeft appellant dus niet zijn inlichtingenverplichting geschonden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Anders dan appellant heeft aangevoerd, bieden de gegevens van de politie, zoals weergegeven in 1.2, in combinatie met de verklaringen die appellant op 16 januari 2018 en tijdens de hoorzitting heeft afgelegd, wel een toereikende feitelijke grondslag voor het standpunt van het college dat in de woning van appellant een hennepkwekerij is geëxploiteerd. De politie heeft immers diverse spullen aangetroffen die erop duiden dat op de zolderverdieping van de woning van appellant in de periode vóór 6 januari 2018 een professionele hennepkwekerij in gebruik is geweest. Verder hebben volgens de verklaringen van appellant hennepplanten in zijn woning gestaan, kwamen derden regelmatig langs om deze planten water te geven en zijn er mislukte oogsten geweest. De enkele stelling dat appellant de kweek heeft gesaboteerd en dat door zijn toedoen de hennepkwekerij dus feitelijk nooit van de grond is gekomen, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien appellant deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Bovendien is die stelling ook in tegenspraak met de hiervoor bedoelde verklaringen van appellant op 16 januari 2018 en tijdens de hoorzitting.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van J.B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2021.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) J.B. Beerens