ECLI:NL:CRVB:2021:1595

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
19/5100 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over afwijzing aanvraag elektrische fiets op grond van Wmo 2015

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Betrokkene, geboren in 1991 en lijdend aan een aangeboren hartafwijking, had op 2 oktober 2018 een aanvraag ingediend voor een elektrische fiets met zware trapondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft deze aanvraag op 9 oktober 2018 afgewezen, met als argument dat het gebruik van de fiets primair een medisch of therapeutisch doel diende, wat niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat betrokkene met de aangevraagde fiets niet alleen een medisch doel nastreeft, maar ook zijn zelfredzaamheid en participatie in de maatschappij wil bevorderen. Het college heeft in hoger beroep de aangevallen uitspraak bestreden, maar de Centrale Raad heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de argumenten van het college niet opgingen en dat de aanvraag van betrokkene niet terecht was afgewezen. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 1.068,-.

Uitspraak

19 5100 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 23 juni 2021
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 november 2019, 19/1672 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. G. Demir, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. E.H. Siemeling. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Demir.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene, geboren in 1991, heeft een aangeboren hartafwijking. Op 2 oktober 2018 heeft betrokkene een aanvraag gedaan op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een elektrische fiets.
1.2.
Bij besluit van 9 oktober 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 april 2019 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat uit de medische informatie van 13 november 2018 van de behandelend cardioloog F.J. Meijboom blijkt dat het gebruik van een elektrische fiets (met zware trapondersteuning) door betrokkene primair is gericht op opbouw van de conditie en oefening van de beenspieren. Met de elektrische fiets wordt volgens het college primair een medisch of therapeutisch doel gediend. Dit valt niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015. Dat de elektrische fiets mogelijk ook de zelfredzaamheid en participatie van betrokkene bevordert, betreft slechts een secundair gevolg.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat uit wat betrokkene heeft aangevoerd en de door hem overgelegde medische gegevens volgt dat betrokkene met de gevraagde elektrische fiets met zware trapondersteuning niet alleen een medisch of therapeutisch doel nastreeft. Betrokkene heeft onderbouwd gesteld dat hij door zijn medische belemmeringen beperkt is in de zelfredzaamheid en de participatie en dat hij ter opheffing hiervan geholpen wil worden door verstrekking van een elektrische fiets met zware trapondersteuning. Niet in geschil is dat het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie valt onder de reikwijdte van de Wmo 2015. Het college heeft dan ook ten onrechte bij het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd op de grond dat het doel van de elektrische fiets met zware trapondersteuning enkel medisch of therapeutisch van aard is en dat dit doel niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt.
3.1.
.Het college heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Het college leidt uit de brief van 13 november 2018 van de cardioloog af dat het gebruik van een elektrische fiets met zware trapondersteuning voornamelijk bevorderlijk is voor conditieopbouw en oefening van de beenspieren.
3.2.
Betrokkene heeft zich in verweer op het standpunt gesteld dat het college miskent dat hij voor zijn zelfredzaamheid en participatie is aangewezen op een elektrische fiets met zware trapondersteuning. Dit blijkt volgens betrokkene onder meer uit de brief van 13 november 2018 van de cardioloog en informatie van een medisch fysioloog. Betrokkene heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat een elektrische fiets met zware trapondersteuning voor betrokkene alleen een medisch of therapeutisch doel dient en daarmee niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat uit de brief van 13 november 2018 van de cardioloog volgt dat betrokkene met de aangevraagde elektrische fiets met zware trapondersteuning niet alleen een medisch of therapeutisch doel nastreeft. In de brief is niet alleen vermeld dat het goed voor betrokkene is om in beweging te blijven, maar ook dat betrokkene graag mobiel is, wat volgens de cardioloog nodig is voor zijn leven, inclusief zijn werkzame leven als fysiotherapeut. Volgens de cardioloog is fietsen een heel goede oefening en inspanning voor betrokkene waarmee beide doelen worden gediend. Met een gewone fiets zal betrokkene vanwege zijn hartaandoening zo snel moe zijn dat van enige conditieopbouw weinig tot geen sprake zal zijn. Ook zal zijn actieradius volgens de cardioloog zeer beperkt zijn. Dit is bevestigd door medisch fysioloog dr. H.J. Hulzebos, die in een brief 28 november 2018 heeft uiteengezet dat het voor betrokkene door zijn pulmonaal en cardiaal gelimiteerde inspanningscapaciteit onmogelijk is zich met een gewone fiets te kunnen verplaatsen en te kunnen participeren in de maatschappij. Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het college de aanvraag van betrokkene niet heeft kunnen afwijzen op de grond dat in dit geval een elektrische fiets met zware trapondersteuning niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt.
4.3.
Uit wat in 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze worden begroot op € 1.068,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.068,-;
  • bepaalt dat van het college een griffierecht van € 519,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en H. Benek en D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2021.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) M.E. van Donk