In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Betrokkene, geboren in 1991 en lijdend aan een aangeboren hartafwijking, had op 2 oktober 2018 een aanvraag ingediend voor een elektrische fiets met zware trapondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft deze aanvraag op 9 oktober 2018 afgewezen, met als argument dat het gebruik van de fiets primair een medisch of therapeutisch doel diende, wat niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat betrokkene met de aangevraagde fiets niet alleen een medisch doel nastreeft, maar ook zijn zelfredzaamheid en participatie in de maatschappij wil bevorderen. Het college heeft in hoger beroep de aangevallen uitspraak bestreden, maar de Centrale Raad heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de argumenten van het college niet opgingen en dat de aanvraag van betrokkene niet terecht was afgewezen. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 1.068,-.