Uitspraak
19.3960 PW-PV
BESLISSING
29 november 2018 ligt ten grondslag dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.
6 oktober 2009 bijstand ontving, mocht van haar worden verwacht dat zij voor de verhuiskosten had gespaard. De bijstandsnorm van appellante wordt hiervoor in beginsel toereikend geacht. Voor zover appellante stelt dat zij vanwege schulden niet kon sparen, kan dit haar niet baten. Volgens vaste rechtspraak is het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW. De kosten die appellante in verband daarmee niet kan voldoen, kunnen niet worden afgewenteld op de PW (zie de uitspraak van 24 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2318). Dat het college aan appellante wel bijzondere bijstand heeft toegekend voor een deel van de inrichtingskosten en daarbij heeft aangenomen dat appellante met het voldoen van de verhuiskosten haar reserveringscapaciteit heeft verbruikt, betekent, anders dan appellante wenst, niet dat het college, bij gebreke van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten, ook voor de verhuiskosten bijzondere bijstand had moeten verlenen. Nu de verhuiskosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en appellante hierom voor die kosten geen recht op bijzondere bijstand had, kon de door appellante gewenste draagkrachtberekening achterwege blijven.