ECLI:NL:CRVB:2021:1593

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
19/3960 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor verhuiskosten zonder bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een verhuiswagen, verhuisdozen en verhuizers. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard. De Raad oordeelt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die de aanvraag voor bijzondere bijstand rechtvaardigen. Appellante had al sinds 2010 geprobeerd een urgentieverklaring en een woning te verkrijgen, wat betekent dat de verhuizing niet onvoorzien was. De Raad stelt dat appellante, die sinds 6 oktober 2009 bijstand ontving, had kunnen sparen voor de verhuiskosten. Het feit dat zij door schulden niet kon sparen, wordt niet als een bijzondere omstandigheid erkend. De kosten die voortvloeien uit haar schulden kunnen niet worden afgewenteld op de Participatiewet. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.3960 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 8 augustus 2019, 19/189 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 28 juni 2021
Zitting heeft: E.J.M. Heijs, lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: B. van Dijk
Appellante en mr. S.A. Adjiembaks, advocaat, hebben via een telefonische verbinding aan de zitting deelgenomen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een verhuiswagen, verhuisdozen en verhuizers. Aan het bestreden besluit van
29 november 2018 ligt ten grondslag dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
De Raad is met het college en de rechtbank van oordeel dat de verhuiskosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (PW). Anders dan appellante heeft aangevoerd, was geen sprake van een onvoorziene verhuizing. Appellante heeft ter zitting bij de rechtbank verklaard dat zij al vanaf 2010 bezig was met het verkrijgen van een urgentieverklaring en een andere woning. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat aan haar bij besluit van 27 december 2017 een urgentieverklaring is verleend en met ingang van 13 augustus 2018 een woning is toegewezen. De verhuizing lag dus al geruime tijd in de lijn der verwachtingen. Omdat appellante al met ingang van
6 oktober 2009 bijstand ontving, mocht van haar worden verwacht dat zij voor de verhuiskosten had gespaard. De bijstandsnorm van appellante wordt hiervoor in beginsel toereikend geacht. Voor zover appellante stelt dat zij vanwege schulden niet kon sparen, kan dit haar niet baten. Volgens vaste rechtspraak is het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW. De kosten die appellante in verband daarmee niet kan voldoen, kunnen niet worden afgewenteld op de PW (zie de uitspraak van 24 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2318). Dat het college aan appellante wel bijzondere bijstand heeft toegekend voor een deel van de inrichtingskosten en daarbij heeft aangenomen dat appellante met het voldoen van de verhuiskosten haar reserveringscapaciteit heeft verbruikt, betekent, anders dan appellante wenst, niet dat het college, bij gebreke van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten, ook voor de verhuiskosten bijzondere bijstand had moeten verlenen. Nu de verhuiskosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en appellante hierom voor die kosten geen recht op bijzondere bijstand had, kon de door appellante gewenste draagkrachtberekening achterwege blijven.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) B. van Dijk (getekend) E.J.M. Heijs