ECLI:NL:CRVB:2021:155
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in WIA-zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv. Appellant, die sinds 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangt, heeft zich in hoger beroep gewend tot de Raad na een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 49,84% per 21 maart 2018.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen lichamelijk onderzoek heeft verricht en dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen. Het Uwv heeft verzocht de eerdere uitspraak van de rechtbank te bevestigen. Tijdens de procedure heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 80 tot 100% en is appellant met ingang van 6 februari 2020 in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering.
De Raad heeft overwogen dat er geen procesbelang meer is voor appellant, aangezien de hoogte van de WIA-uitkering niet negatief verandert door de vaststelling van de IVA-uitkering. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat appellant geen procesbelang heeft bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.