In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante ontving sinds 11 februari 2016 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Tijdens een rechtmatigheidsonderzoek zijn bankafschriften overgelegd waaruit bleek dat er diverse bijschrijvingen op de rekening van appellante waren gedaan, voornamelijk door haar zussen. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft vervolgens de bijstand van appellante over de periode van 1 november 2017 tot en met 31 oktober 2018 herzien en een bedrag van € 773,02 teruggevorderd, omdat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door deze bijschrijvingen niet te melden.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de bijschrijvingen ten onrechte als inkomen zijn aangemerkt, omdat het om kleine bedragen zou gaan. De Raad heeft echter geoordeeld dat de bijschrijvingen, ongeacht hun hoogte, als middelen in de zin van de PW moeten worden beschouwd. De Raad heeft vastgesteld dat appellante zich redelijkerwijs bewust had moeten zijn van de invloed van deze bijschrijvingen op haar recht op bijstand en dat zij haar verplichtingen niet is nagekomen.
De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.