ECLI:NL:CRVB:2021:1532
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant met OSAS
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn ZW-uitkering te beëindigen. Appellant, die eerder als portier/receptionist werkte, had zich ziek gemeld met lichamelijke klachten en ontving een ZW-uitkering. Het Uwv concludeerde dat appellant, na een beoordeling, in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering per 5 juli 2018. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het niet gaat om de subjectieve klachten van appellant, maar om objectief vastgestelde beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in haar rapport voldoende gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellant. Appellant voerde aan dat zijn klachten waren verergerd en dat de geselecteerde functies niet passend waren, maar de Raad oordeelt dat deze argumenten niet voldoende onderbouwd zijn. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.