ECLI:NL:CRVB:2021:1517
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-vervolguitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WGA-vervolguitkering te beëindigen. Appellant, die zich op 8 juni 2009 ziek meldde, ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering, maar na herbeoordelingen werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 64% en later op 55 tot 65%. In 2018 besloot het Uwv dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 12 juni 2018. Appellant betwistte deze beslissing en stelde dat zijn psychische en fysieke klachten onvoldoende waren meegewogen.
De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunten over zijn arbeidsongeschiktheid en de zorgvuldigheid van de besluitvorming door het Uwv. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om de medische beoordeling te betwijfelen. De Raad bevestigde dat appellant in staat was om zijn huishouding te voeren en dat er geen objectieve beperkingen waren die zijn functioneren in een werksituatie in gevaar zouden brengen.
De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant niet volledig arbeidsongeschikt was en dat de beëindiging van de WGA-vervolguitkering gerechtvaardigd was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.