In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 57,75%. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om aan de juistheid van hun oordeel te twijfelen. Appellant, die sinds 2007 een WIA-uitkering ontving, had zijn beperkingen in verband met diverse medische aandoeningen, waaronder COPD Gold II, onder de aandacht gebracht. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de medische informatie en dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen schending was van het beginsel van equality of arms, en de Raad volgde dit oordeel. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt waren. De uitspraak bevestigde ook dat het Uwv in de proceskosten van appellant werd veroordeeld tot een bedrag van € 1.068,- en het griffierecht van € 126,- diende te vergoeden.