ECLI:NL:CRVB:2021:1510
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 19 november 2013 ziekmeldde met lichamelijke klachten, was laatstelijk werkzaam als keukenhulp voor 6 uur per week. Het Uwv had vastgesteld dat zij met ingang van 15 november 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar beperkingen.
De Centrale Raad oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de informatie van de behandelend orthopedisch chirurg overeenkwam met de conclusies van het Uwv, en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de belastbaarheid van appellante. De Raad concludeerde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe informatie had overgelegd die haar standpunt kon onderbouwen.
De uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant werd bevestigd, en de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 23 juni 2021.