ECLI:NL:CRVB:2021:1501
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvragen bijzondere bijstand voor huur- en inrichtingskosten zonder bijzondere omstandigheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 mei 2019. De zaak betreft de afwijzing van aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste maand huur en voor stofferings- en inrichtingskosten door appellanten. De Raad oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de aanvragen rechtvaardigen. Appellanten hebben in de periode van 1 april 2015 tot en met 12 september 2017 bij de ouders van appellant gewoond, en de verhuizing naar een andere woning was te verwachten. Dit betekent dat er geen sprake was van een onvoorziene verhuizing. Bovendien is er geen acute noodsituatie aangetoond die de aanvragen zou kunnen onderbouwen. Appellanten ontvingen vanaf 28 oktober 2015 bijstand, wat hen in staat had moeten stellen om te reserveren voor de kosten. De stelling van appellanten dat zij door schuldenproblematiek niet konden reserveren, werd door de Raad verworpen, aangezien het ontbreken van reserveringsruimte door schulden geen bijzondere omstandigheid is volgens artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellanten niet hebben aangetoond dat het college gelijke gevallen ongelijk heeft behandeld. Het hoger beroep wordt afgewezen en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.