ECLI:NL:CRVB:2021:149

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
19/3705 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de mate van arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van functies in het kader van de Wet WIA

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2021, met zaaknummer 19/3705 WIA-T, wordt de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op minder dan 35%. Appellante, die eerder een loongerelateerde WGA-uitkering had ontvangen, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv dat haar arbeidsongeschiktheid had herzien. De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de medische beperkingen van appellante, maar dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit niet deugdelijk is. De functie van besteller post/pakketten, die voor 80% uit autorijden bestaat, kan niet aan de schatting ten grondslag worden gelegd, gezien de angst van appellante om te rijden na een auto-ongeluk. De Raad draagt het Uwv op om het gebrek in het besluit te herstellen en een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door rechter E.W. Akkerman en griffier A.L.K. Dagmar.

Uitspraak

19 3705 WIA-T

Datum uitspraak: 22 januari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
17 juli 2019, 18/4320 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. G.F. de Graaf, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, met daarbij gevoegd een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 29 oktober 2019.
Appellante heeft een rapport van neuroloog F. [N.] van 20 november 2019 ingezonden.
Namens het Uwv heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2020. Partijen hebben via videobellen aan de zitting deelgenomen. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Graaf. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als productiemedewerker voor ongeveer 30 uur per week. Op 30 maart 2016 heeft zij zich ziek gemeld wegens psychische en lichamelijke klachten na een auto-ongeluk. Appellante heeft een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 12 maart 2018 heeft het Uwv na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek aan appellante met ingang van 28 maart 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
De werkgever van appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 maart 2018. Vervolgens heeft onderzoek plaatsgevonden door een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De functies besteller post/pakketten (SBC-code 282102), winkelhulpkacht (SBC-code 111210) en produktiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171) worden geschikt geacht voor appellante. Bij beslissing op bezwaar van 6 september 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 12 maart 2018 herroepen en appellante per 28 maart 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Dit heeft geen gevolgen voor de loongerelateerde WGA-uitkering van appellante. Bij een ongewijzigde situatie zal de uitkering per 28 augustus 2020 worden ingetrokken, na het eindigen van de loongerelateerde periode.
2. Appellante is in beroep gegaan tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank beschikten de verzekeringsartsen over voldoende gegevens om tot een afgewogen oordeel over de medische gesteldheid van appellante te komen en is er geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor twijfel aan het medisch oordeel. Hoewel de psychische klachten niet met medische informatie zijn onderbouwd, zijn er wel beperkingen aangenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren. Evenmin is gebleken dat de lichamelijke klachten van appellante zijn onderschat. De verzekeringsartsen hebben op basis van eigen bevindingen en informatie van de neurochirurg beperkingen gesteld. De rechtbank heeft erop gewezen dat volgens vaste rechtspraak de subjectieve beleving van de klachten niet beslissend is bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin zijn vast te stellen. Ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is door de rechtbank onderschreven. Uitgaande van de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 februari 2018 worden de functies passend geacht. Tevens is voldoende toegelicht dat appellante voldoende Nederlands kan lezen om de functie van besteller post/pakketten (SBC-code 282102) te kunnen verrichten. Omdat appellante ten onrechte niet in de bezwaarprocedure is betrokken, heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de ernst van de lichamelijke problematiek waar zij mee kampt is onderschat. Zij wijst op de second opinion van neuroloog [N.] en heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen. Verder heeft appellante aangevoerd dat de functies niet passend zijn omdat zij niet aan de opleidingseisen voldoet en omdat ten onrechte is aangenomen dat appellante Nederlands kan lezen en schrijven en kan werken met een computer. Ook heeft appellante aangevoerd dat zij sinds het ongeval dat zij in 2016 heeft gehad geen auto meer heeft gereden. Daarom acht appellante de functie besteller post/pakketten (SBC-code 282102) niet passend.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 29 oktober 2019 en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
24 juni 2020, verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
Bij bepaling van wat betrokkene nog met arbeid kan verdienen wordt op grond van artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) de volgende regel in acht genomen: indien betrokkene zodanige kenmerken heeft, dat van een werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd hem in bepaalde arbeid te werk te stellen, blijft die arbeid buiten beschouwing.
4.3.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 28 maart 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35%.
4.4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er op grond van de beschikbare gegevens geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen vastgestelde medische beperkingen, wordt onderschreven. Naar aanleiding van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd wordt het volgende overwogen.
4.4.2.
De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat er geen sluitende diagnose is voor de pijnklachten aan de rechterhelft van het lichaam. De klachten passen het meest bij een chronisch pijnsyndroom en bij het vaststellen van de belastbaarheid is hiermee rekening gehouden door het aannemen van beperkingen voor trilbelasting, handgebruik (krachtig en frequent), schroefbewegingen, typen, reiken, duwen, tillen, klimmen en boven schouderhoogte actief zijn. In het rapport van 24 juli 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat de conclusie van neuroloog [N.] het standpunt van het Uwv bevestigt, aangezien ook hij geen afwijkingen vond en de klachten duidde als een functioneel-neurologische stoornis. Gelet hierop is er geen twijfel aan de FML van
19 februari 2018 en ziet de Raad geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.5.1.
In reactie op de in hoger beroep naar voren gebrachte bezwaren van appellante tegen de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 29 oktober 2019 een rapport uitgebracht. Hierin is afdoende toegelicht dat appellante voldoet aan de in de functies gevraagde opleidingseisen en dat in de functies geen eisen worden gesteld ten aanzien van computergebruik waar appellante niet aan kan voldoen.
4.5.2.
In reactie op de stelling van appellante dat de functie besteller post/pakketten (SBC‑code 282102) niet passend is omdat zij vanwege angstklachten gerelateerd aan een auto‑ongeluk al jaren niet meer heeft gereden, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opgemerkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische reden heeft gezien om appellante niet in staat te achten tot autorijden. Het standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat het feit dat appellante al enkele jaren niet meer gereden heeft niet van belang is omdat in deze functie geen recente rijervaring wordt gevraagd, wordt niet onderschreven. In het rapport van de verzekeringsarts van 7 februari 2018 is vermeld dat appellante is uitgevallen na een auto-ongeval waarbij zij haar linkerhand, schouder en zij heeft geblesseerd. Ook is er sprake van angst. Gelet hierop is er geen reden voor twijfel aan de verklaring van appellante dat zij sinds het ongeval 2016 niet meer in een auto heeft gereden. Nu de functie besteller post/pakketten voor 80% bestaat uit het (met de auto) bezoeken van praktijken, is er sprake van de situatie als bedoeld in artikel 9, onder e, van het Schattingsbesluit. Appellante heeft zodanige kenmerken (angst om auto te rijden), dat van een werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd haar in de functie besteller post/pakketten te werk te stellen. Deze functie moet daarom buiten beschouwing blijven. Aangezien de functie van besteller post/pakketten niet aan de schatting ten grondslag gelegd kan worden, resteren slechts twee functies.
4.6.
Uit wat onder 4.5.2 is overwogen volgt dat het bestreden besluit niet gebaseerd is op een deugdelijke arbeidskundige grondslag. Dit besluit is dan ook strijdig met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er bestaat aanleiding om het Uwv met toepassing van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en hiertoe een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 6 september 2018 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2021.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) A.L.K. Dagmar