ECLI:NL:CRVB:2021:1473

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
19/4595 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WW-uitkering en terugvordering door het Uwv wegens verblijf in het buitenland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de WW-uitkering van betrokkene door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De intrekking vond plaats per 28 juli 2014, omdat betrokkene vanaf 26 juli 2014 buiten Nederland verbleef zonder dit te melden aan het Uwv. Het Uwv had eerder toestemming verleend aan betrokkene om met behoud van zijn WW-uitkering in Polen naar werk te zoeken, maar deze toestemming werd ook ingetrokken. De Raad oordeelde dat de WW-uitkering over de periode van 28 juli 2014 tot en met 30 november 2014 onverschuldigd was betaald en dat het Uwv gerechtigd was om deze onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen. Betrokkene had geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd tegen de hoogte van de terugvordering.

Het procesverloop begon met een hoger beroep van het Uwv tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die de besluiten van het Uwv had vernietigd. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv niet aannemelijk had gemaakt dat betrokkene vanaf 26 juli 2014 niet meer in Nederland verbleef. In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van het Uwv opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv wel degelijk aannemelijk had gemaakt dat betrokkene per 26 juli 2014 naar Polen was vertrokken. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen de besluiten van 30 april 2020 en 1 mei 2020 ongegrond verklaard.

Uitspraak

19/4595 WW, 19/4599 WW, 20/2484 WW en 20/3815 WW
Datum uitspraak: 17 juni 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 oktober 2016, 18/1596 en 18/4476 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] , Polen (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft op 30 april 2020 en op 1 mei 2020 gewijzigde beslissingen op bezwaar genomen. Namens betrokkene heeft mr. G.P. Geelkerken, advocaat, hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft via viodeobellen plaatsgevonden op 6 mei 2021. Betrokkene is verschenen, bijgestaand door mr. Geelkerken. Als tolk was aanwezig T. Bialek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. van Dongen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft hangende het hoger beroep op 30 april 2020 en op 1 mei 2020 gewijzigde beslissingen op bezwaar genomen. Bij deze gewijzigde beslissingen op bezwaar heeft het Uwv de bezwaren van betrokkene, voor zover deze zijn gericht tegen besluiten over de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) in de periode van 4 januari 2016 tot en met 5 juni 2016 en een daarmee gemoeide terugvordering, gegrond verklaard en die besluitvorming herroepen. Ook heeft het Uwv het hoger beroep voor zover dat ziet op de boete ingetrokken. Omdat het Uwv met deze gewijzigde besluiten niet volledig aan betrokkene is tegemoetgekomen, is het beroep op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met artikel 6:24 van de Awb gericht tegen de besluiten van 30 april 2020 en 1 mei 2020. Dit betekent dat het geschil in hoger beroep is beperkt tot de besluiten voor zover die zien op de WWuitkering over de periode van 28 juli 2014 tot en met 30 november 2014.
1.2.
Betrokkene heeft op 28 juli 2014 een WW-uitkering aangevraagd. Op het aanvraagformulier heeft hij vermeld dat hij laatstelijk werkzaam is geweest via [Uitzendbureau] Uitzendbureau ( [Uitzendbureau] ). Bij besluit van 12 augustus 2014 heeft het Uwv aan betrokkene met ingang van 28 juli 2014 een WW-uitkering toegekend.
1.3.
Nadat betrokkene daar schriftelijk om had verzocht, heeft het Uwv bij besluit van
27 augustus 2014 aan betrokkene toestemming verleend om met behoud van WW-uitkering in Polen naar werk te zoeken van 1 september 2014 tot en met 30 november 2014. De WWuitkering is beëindigd per 1 december 2014.
1.4.
Naar aanleiding van meldingen is het vermoeden ontstaan dat Poolse (ex-)werknemers van [Uitzendbureau] hebben gefraudeerd bij het aanvragen van hun WW-uitkeringen in die zin dat zij direct na het beëindigen van hun dienstverband naar Polen zijn teruggekeerd. Op verzoek van het Uwv heeft de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) hiernaar een onderzoek ingesteld. In het kader van dit onderzoek heeft ISZW de beschikking gekregen over een aantal administratieve gegevens van [Uitzendbureau] , waaronder een excelbestand dat een lijst met aankomst- en vertrekgegevens omvat van Poolse werknemers in dienst van [Uitzendbureau] . Dit bestand is door ISZW aangeduid als DOC-007-01 (lijst DOC-007-01). Tevens is de beschikking verkregen over een lijst met administratieve gegevens van [Uitzendbureau] waarop alle vertrekdata van werknemers van [Uitzendbureau] staan, ook van degenen die met eigen vervoer naar Polen terugreisden. Dit bestand wordt in navolging van ISZW aangeduid als Powroty-lijst. Uit het door de ISZW verrichte onderzoek is onder andere [naam 1] naar voren gekomen als tussenpersoon die Poolse (ex-)werknemers van [Uitzendbureau] zou hebben gefaciliteerd bij het verkrijgen van een WW-uitkering. Daarbij zouden zowel [naam 1] als de aanvrager hebben geweten dat de aanvrager meteen op het moment dat deze niet meer werkzaam is, naar Polen afreist. De WW-aanvragen zouden dus zijn gedaan op het moment dat de Poolse werknemers niet meer in Nederland verbleven. Naar aanleiding van deze uitkomsten van het door ISZW verrichte onderzoek heeft het Uwv een onderzoek ingesteld, waarbij ook informatie uit het door ISZW verrichte onderzoek is betrokken. De bevindingen van het onderzoek door het Uwv zijn neergelegd in een ‘Onderzoeksrapport Uwv Themaonderzoek IOWA’ (onderzoeksrapport) van 18 september 2017. Op basis van de bevindingen in het onderzoeksrapport heeft het Uwv de hierna volgende besluiten genomen.
1.5.
Bij besluit van 17 oktober 2017 (besluit 1) heeft het Uwv onder meer het besluit van
27 augustus 2014, waarbij betrokkene toestemming is verleend om met behoud van WWuitkering in Polen naar werk te zoeken in de periode van 1 september 2014 tot en met
30 november 2014, ingetrokken. Aan dat besluit heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat betrokkene al vóór de eerste werkloosheidsdag in het buitenland verbleef en daarom geen recht had op een WW-uitkering.
1.6.
Bij besluit van 19 oktober 2018 (besluit 2) heeft het Uwv onder meer de WW-uitkering van betrokkene per 28 juli 2014 beëindigd wegens schending van de inlichtingenplicht. Betrokkene heeft namelijk niet aan het Uwv gemeld dat hij in het buitenland verbleef anders dan wegens vakantie.
1.7.
Bij besluit van 10 november 2017 (besluit 3) heeft het Uwv onder meer de WW-uitkering van betrokkene per 28 juli 2014 herzien (lees: ingetrokken) en de onverschuldigd betaalde WW-uitkering over de periode van 28 juli 2014 tot en met 30 november 2014 tot een bedrag van € 5.231,25 bruto van betrokkene teruggevorderd. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen besluiten 1 tot en met 3. Bij besluit van dezelfde datum heeft het Uwv betrokkene een boete opgelegd.
1.8.
Bij beslissing op bezwaar van 24 januari 2018 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen besluit 1 ongegrond verklaard. Bij beslissing op bezwaar van 29 mei 2018 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv de bezwaren van betrokkene tegen besluiten 2 en 3 en de boete ongegrond verklaard. Aan beide bestreden besluiten heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat betrokkene zowel op de lijst DOC-007-01 als op de Powroty-lijst staat als zijnde vertrokken naar Polen op 28 juli 2014. Daarnaast is uit het onderzoek van ISZW gebleken dat betrokkene niet heeft kunnen verblijven op het adres aan [het adres] te [plaatsnaam] dat op de WW-aanvraag van 28 juli 2014 staat vermeld. Betrokkene heeft geen huurovereenkomsten of andere stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij tot 1 september 2014 in Nederland heeft verbleven. Uit de door betrokkene overgelegde bankafschriften blijkt dat er pinbetalingen in Nederland hebben plaatsgevonden maar het is niet duidelijk of betrokkene deze betalingen heeft verricht. Gelet op deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat betrokkene op 26 juli 2014 naar Polen is vertrokken. Betrokkene heeft dit niet gemeld aan het Uwv. Hiermee heeft hij zijn inlichtingenplicht overtreden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van betrokkene tegen bestreden besluiten 1 en 2 gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd, primaire besluiten 1 tot en met 3 en de boete herroepen en bepaald dat de aangevallen uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten. Hierbij heeft de rechtbank beslissingen gegeven over proceskosten en vergoeding van griffierecht aan betrokkene.
2.1.
De rechtbank heeft overwogen dat het gaat om belastende besluiten, zodat het aan het Uwv is om aannemelijk te maken dat betrokkene geen recht heeft op een WW-uitkering vanaf 28 juli 2014 op de grond dat hij niet in Nederland verbleef. Hierin is het Uwv naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. De rechtbank heeft geen doorslaggevende betekenis toegekend aan het feit dat betrokkene staat vermeld op de lijst DOC-007-01 en de Powroty-lijst en dat betrokkene heeft erkend dat hij niet heeft verbleven op het adres dat is vermeld op het WW-aanvraagformulier. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat [Uitzendbureau] deze lijsten ook heeft bijgehouden in verband met belastingvoordeel zodat het ook kan zijn, zoals betrokkene heeft gesteld, dat men na afloop van het contract automatisch op de buslijst werd geplaatst. Ook heeft de rechtbank van belang geacht dat uit de door betrokkene overgelegde bankafschriften blijkt dat na 26 juli 2014 nog pintransacties zijn verricht in Nederland.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene vanaf 26 juli 2014 niet meer in Nederland verbleef. Dit betekent dat het Uwv ten onrechte de WW-uitkering per 28 juli 2014 heeft ingetrokken en de per deze datum betaalde WW-uitkering ten onrechte heeft teruggevorderd. Ook heeft het Uwv ten onrechte de aan betrokkene verleende toestemming om met behoud van WW-uitkering in Polen naar werk te zoeken, ingetrokken.
3.1.
Het Uwv heeft het hoger beroep beperkt tot het oordeel van de rechtbank over de besluiten en de periodes genoemd in onderdelen 1.5, 1.6, en 1.7. Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegde feiten afzonderlijk en niet in onderlinge samenhang heeft bezien. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat het feit dat betrokkene op de lijst DOC-007-01 en de Powroty-lijst staat met de datum 26 juli 2014 voor terugkeer naar Polen een indicatie vormt dat betrokkene ook daadwerkelijk op deze datum naar Polen is vertrokken. Ook heeft het Uwv aangevoerd dat betrokkene het Uwv onjuist heeft geïinformeerd over zijn verblijfsadres vanaf 26 juli 2014 en dat betrokkene geen enkele duidelijkheid heeft kunnen verschaffen over zijn daadwerkelijke verblijfsplaats vanaf 26 juli 2014. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat met de lijst DOC007-01 en de Powroty-lijst, in samenhang bezien met de onduidelijkheid over de daadwerkelijke verblijfplaats van betrokkene na afloop van het dienstverband, aannemelijk is gemaakt dat betrokkene per 26 juli 2014 naar Polen is vertrokken. Betrokkene is er niet in geslaagd om met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken dat het standpunt van het Uwv onjuist is.
3.2.
Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Betrokkene is met de rechtbank van oordeel dat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanaf 26 juli 2014 niet meer in Nederland verbleef.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 64 van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels (Vo 883/2004, de basisverordening) behoudt de volledig werkloze die voldoet aan de bij de wetgeving van de bevoegde lidstaat gestelde voorwaarden om recht te hebben op uitkeringen en die zich naar een andere lidstaat begeeft om werk te zoeken, het recht op werkloosheidsuitkering onder de in die bepaling opgenomen voorwaarden en beperkingen. Een van de voorwaarden die worden gesteld in artikel 64 van Vo 883/2004 is dat de werkloze voor vertrek gedurende ten minste vier weken na de aanvang van zijn werkloosheid als werkzoekende ingeschreven is geweest en ter beschikking is gebleven van de diensten voor arbeidsvoorziening van de bevoegde lidstaat. Er kan echter toestemming worden verleend voor eerder vertrek. Het recht op uitkering wordt gehandhaafd gedurende een tijdvak van drie maanden vanaf de datum waarop de werkloze niet langer ter beschikking stond van de diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat die zij heeft verlaten.
4.1.2.
In artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW is bepaald dat geen recht op uitkering heeft de werknemer die buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan wegens vakantie.
4.1.3.
In artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW is bepaald dat het recht op uitkering eindigt met ingang van de dag waarop de werknemer geen recht op uitkering meer heeft op grond van artikel 19.
4.1.4.
Op grond van artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW trekt het Uwv een besluit tot toekenning van uitkering in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting op grond van artikel 25 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering.
4.1.5.
Artikel 25 van de WW, voor zover van belang, bepaalt dat de werknemer verplicht is het Uwv op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering of op het bedrag van de uitkering dat aan hem wordt betaald.
4.1.6.
Op grond van artikel 36, eerste lid, van de WW wordt de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a van de WW onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uwv teruggevorderd.
4.2.
Door de gewijzigde besluitvorming in hoger beroep ligt ter beoordeling nog voor of het Uwv terecht de WW-uitkering per 28 juli 2014 heeft ingetrokken en terecht de betaalde WWuitkering over de periode van 28 juli 2014 tot en met 30 november 2014 heeft teruggevorderd op de grond dat betrokkene per 26 juli 2014 in het buitenland (Polen) verbleef anders dan wegens vakantie.
4.3.
De besluiten tot intrekking en terugvordering van de WW-uitkering van betrokkene zijn belastende besluiten, waarbij het aan het Uwv is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan in beginsel op het Uwv rust. Die last om informatie te vergaren brengt mee dat het Uwv feiten moet aandragen die aannemelijk maken dat betrokkene vanaf 26 juli 2014 buiten Nederland heeft verbleven. Als het Uwv aan deze bewijslast heeft voldaan, ligt het vervolgens op de weg van betrokkene om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 5 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:186).
4.4.
Het Uwv heeft aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd dat de naam van betrokkene is vermeld op de lijst DOC-007-01 en de Powroty-lijst met 26 juli 2014 als vertrekdatum naar Polen. Ook heeft het Uwv hieraan ten grondslag gelegd dat betrokkene heeft erkend dat hij niet heeft verbleven op het adres dat is vermeld op het op 28 juli 2014 ondertekende WWaanvraagformulier en dat betrokkene geen duidelijkheid heeft kunnen verschaffen over zijn daadwerkelijke verblijfsplaats na afloop van het dienstverband met [Uitzendbureau] .
4.5.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, vormt het feit dat betrokkene op de lijst
DOC-007-01 en op de Powroty-lijst staat met als datum 26 juli 2014 voor terugkeer naar Polen een indicatie dat betrokkene ook daadwerkelijk op deze datum naar Polen is vertrokken. Hiertoe wordt in aanmerking genomen dat [naam 2] , directeur van [Uitzendbureau] , op 7 maart 2017 tegenover een medewerker van het Uwv heeft verklaard dat de lijst DOC00701 is verkregen van een vestiging van [Uitzendbureau] in Polen. [naam 2] heeft toegelicht dat op deze lijst is bijgehouden op welke datum een werknemer is vertrokken naar Nederland om daar te gaan werken en op welke datum de werknemer weer is teruggekeerd naar Polen. Voor de vestiging van [Uitzendbureau] in Nederland was deze lijst van belang, omdat daaruit blijkt welke personen beschikbaar zijn voor werk in Nederland en voor de vestiging van [Uitzendbureau] in Polen was deze lijst van belang, omdat daaruit blijkt welke personen beschikbaar zijn voor werk in Polen. Ook heeft [naam 2] verklaard dat de werknemers na afloop van het dienstverband met [Uitzendbureau] de door [Uitzendbureau] geregelde verblijfsplaats moesten verlaten. Verder speelde daarbij een rol dat het vervoer van en naar Nederland en Polen werd geregeld door [Uitzendbureau] . Gelet op het belang van [Uitzendbureau] bij het bijhouden van de lijst en de accuraatheid daarvan, zoals dit volgt uit de verklaring van [naam 2] , is er geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de gegevens op de lijst. Dit geldt te meer nu de vermelding op deze lijst wat betreft betrokkene overeenkomt met de vermelding op de Powroty-lijst. Daarbij heeft het Uwv in aanmerking kunnen nemen dat betrokkene geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn verblijfsplaats in Nederland na afloop van het dienstverband met [Uitzendbureau] per 26 juli 2014. Het Uwv heeft betrokkene in het kader van het in 1.4 omschreven onderzoek meermalen benaderd met het verzoek een afspraak met het Uwv te maken en/of nadere informatie over zijn woon- en leefsituatie gedurende de uitkeringsperiode te leveren. Betrokkene heeft wel contact opgenomen met het Uwv maar het is niet gelukt om met betrokkene een afspraak te maken voor een gesprek. Ook heeft betrokkene geen stukken naar het Uwv gestuurd. Geoordeeld wordt dat het Uwv met de lijst DOC-007-01 en de Powroty-lijst, in samenhang bezien met de onduidelijkheid over de daadwerkelijke verblijfsplaats van betrokkene na afloop van het dienstverband met [Uitzendbureau] , aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene per 26 juli 2014 naar Polen is vertrokken.
4.6.
Het lag vervolgens op de weg van betrokkene om met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken dat het standpunt van het Uwv onjuist is. Hierin is betrokkene niet geslaagd. Over de door betrokkene overgelegde bankafschriften wordt overwogen dat hieraan geen feitelijkheden zijn te ontlenen over zijn daadwerkelijke verblijfsplaats na 26 juli 2014.
4.7.
Uit wat is overwogen in 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het Uwv terecht de WW-uitkering van betrokkene per 28 juli 2014 heeft ingetrokken vanwege de omstandigheid dat betrokkene vanaf 26 juli 2014 buiten Nederland heeft verbleven anders dan wegens vakantie, terwijl betrokkene dit niet aan het Uwv heeft gemeld. Hieruit volgt dat het Uwv de aan betrokkene verleende toestemming om per 1 september 2014 met behoud van zijn WW-uitkering in Polen naar werk te zoeken ook terecht heeft ingetrokken. Dit betekent dat de WW-uitkering over de periode van 28 juli 2014 tot en met 30 november 2014 onverschuldigd is betaald en dat het Uwv gehouden is de onverschuldigd betaalde WW-uitkering van betrokkene terug te vorderen. Betrokkene heeft geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd tegen de hoogte van de terugvordering.
4.8.
Uit 4.7 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, niet in stand kan blijven. Dat betekent dat het op grond van artikel 6:19 van de Awb van rechtswege ontstane beroep tegen de besluiten van 30 april 2020 en 1 mei 2020 die betrekking hebben op de intrekking van de WW-uitkering per 28 juli 2014, de intrekking van de toestemming om met behoud van WW-uitkering per 1 september 2014 in Polen naar werk te zoeken en de terugvordering van de onverschuldigd betaalde WW-uitkering over de periode van 28 juli 2014 tot en met 30 november 2014 tot een bedrag van € 5.231,25 bruto ongegrond zal worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen de besluiten van 30 april 2020 en 1 mei 2020 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2021.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) L.R. Kokhuis