ECLI:NL:CRVB:2021:146
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv over zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant, die eerder werkzaam was als hoofd uitvoerder, had zich ziek gemeld met polsklachten, astma en een oud myocardinfarct. Na een aanvraag op basis van de Wet WIA, werd hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat hij 68,52% arbeidsongeschikt werd geacht. Na bezwaar van appellant, waarin hij aanvullende klachten zoals obstructieve slaapapnoe aanvoerde, werd zijn arbeidsongeschiktheid herzien naar 70,01%.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zijn longklachten voldoende waren meegewogen in de beoordeling. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige de medische informatie adequaat hadden beoordeeld en dat de door appellant ingediende brieven van zijn longarts geen nieuwe informatie bevatten die de eerdere beoordelingen in twijfel trokken.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant correct was vastgesteld op 70,01%. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geduide functies en dat de arbeidsdeskundige voldoende had toegelicht waarom deze functies passend waren voor appellant. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 22 januari 2021.