ECLI:NL:CRVB:2021:146

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
19/1744 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv over zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant, die eerder werkzaam was als hoofd uitvoerder, had zich ziek gemeld met polsklachten, astma en een oud myocardinfarct. Na een aanvraag op basis van de Wet WIA, werd hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat hij 68,52% arbeidsongeschikt werd geacht. Na bezwaar van appellant, waarin hij aanvullende klachten zoals obstructieve slaapapnoe aanvoerde, werd zijn arbeidsongeschiktheid herzien naar 70,01%.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zijn longklachten voldoende waren meegewogen in de beoordeling. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige de medische informatie adequaat hadden beoordeeld en dat de door appellant ingediende brieven van zijn longarts geen nieuwe informatie bevatten die de eerdere beoordelingen in twijfel trokken.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant correct was vastgesteld op 70,01%. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geduide functies en dat de arbeidsdeskundige voldoende had toegelicht waarom deze functies passend waren voor appellant. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 22 januari 2021.

Uitspraak

19.1744 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 maart 2019, 18/3797 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 januari 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.H. Amstelveen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op 18 december 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Amstelveen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als hoofd uitvoerder voor 40 uur per week. Met ingang van 1 mei 2015 is hem een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Op 4 januari 2016 heeft appellant zich, vanuit een situatie dat hij een WW-uitkering ontving, ziek gemeld met polsklachten. Appellant heeft tevens astma en een oud myocard infarct. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 oktober 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 22 november 2017 heeft het Uwv appellant met ingang van 1 januari 2018 een loongerelateerde WGA- uitkering toegekend, omdat hij met ingang van die datum 68,52% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Hij heeft er daarbij op gewezen dat bij hem ook sprake is van een obstructieve slaapapnoe (OSAS). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierin aanleiding gezien de FML te wijzigen en om aanvullende beperkingen te stellen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconstateerd dat hierdoor twee van de geduide functies niet geschikt zijn voor appellant en hiervoor nieuwe functies geselecteerd. Bij besluit van 6 juni 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 januari 2018 vastgesteld op 70,01%. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 mei 2018, een gewijzigde FML van dezelfde datum en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 mei 2018 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
2.1.
De rechtbank heeft geen reden gezien om te oordelen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. In wat appellant in beroep heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen reden gezien het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat de klachten van appellant onderdeel van de weging zijn geweest en dat rekening is gehouden met de vermoeidheid. Hij heeft toegelicht dat de verzekeringsarts ervan op de hoogte was dat er mogelijk sprake was van OSAS, dat de vermoeidheid inderdaad deels bepaald werd door OSAS (en niet alleen door astma) en dat de omstandigheid dat de klachten nu deels anders verklaard zijn niet leidt tot een lagere energetische belastbaarheid. Het gebruik van het geneesmiddel Xolair was bekend bij de verzekeringsarts. In reactie op de door appellant overgelegde brief van de longarts van 20 september 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat nergens uit blijkt dat de longarts op de hoogte was van de feitelijke functiebelasting, dat geen onderbouwing in relatie tot de functiebelasting is gegeven en dat in de FML rekening is gehouden met de longklachten van appellant. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet in zijn standpunt te volgen.
2.2.
Met betrekking tot de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank samengevat geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 30 mei 2018 de geschiktheid van de geduide functies voldoende heeft toegelicht. Vergelijking van het inkomen dat appellant in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen in zijn eigen werk geeft een verlies aan verdienvermogen van 70,01%.
3.1.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek rekening is gehouden met zijn longklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant brieven van zijn behandelend longarts van 9 oktober 2019 en 30 juni 2020 ingediend. Volgens appellant is als gevolg van zijn longklachten zijn energetische belastbaarheid nog minder dan als gevolg van de OSAS. De longarts heeft in zijn brief van 9 oktober 2019 vermeld dat appellant een ernstige allergische astma heeft, overmatig gevoelig is voor iedere vorm van luchtkwaliteit, waaronder luchtvochtigheid, en dat dit van invloed kan zijn op zijn energetische belastbaarheid.
3.1.2.
Volgens appellant heeft de rechtbank ook ten onrechte geoordeeld dat de geselecteerde functies geschikt voor hem zijn. Appellant acht de functie van medewerker beddenreiniging niet passend omdat dit fysiek te veel van hem vraagt. Hij moet dan bedden reinigen, een matras naar boven omklappen en samen met een collega veel bewegen om schoon te maken. Daarbij moet hij ook een reinigingsinstallatie bedienen, hetgeen hij niet mag. In de functie van metaalbewerker wordt niets vermeld over stof, rook, gassen en dampen, terwijl dit wel van belang is om na te gaan voor de beoordeling van de medische geschiktheid voor deze functie. De longarts heeft de geselecteerde functies afgeraden omdat deze zijn longfunctie kunnen ontregelen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat de medische informatie in de brief van de longarts van 9 oktober 2019 reeds bekend was en is meegewogen bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Met betrekking tot de bezwaren tegen de geduide functies heeft het Uwv verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 mei 2018, waarin reeds is ingegaan op deze bezwaren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 1 januari 2018 heeft vastgesteld op 70,01%.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven. Met betrekking tot hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd wordt het volgende overwogen.
4.4.
De door appellant in hoger beroep overgelegde brief van de behandelend longarts van 9 oktober 2019 geeft geen reden voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen in de FML van 14 mei 2018. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er terecht op gewezen dat deze brief geen nieuwe medische informatie bevat. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 mei 2018 blijkt duidelijk dat hij bekend was met de ernstige allergische astma en de OSAS bij appellant en de daaruit voortvloeiende medische beperkingen nadrukkelijk bij zijn beoordeling heeft betrokken. In de FML van 14 mei 2018 zijn energetische beperkingen aangenomen, waaronder een urenbeperking van maximaal ongeveer 4 uur per dag en 20 uur per week.
4.5.
Ook de door appellant in hoger beroep ingediende brief van de behandelend longarts van 30 juni 2020 leidt niet tot een ander oordeel. Deze brief bevat een verslag van een telefonisch consult op de polikliniek longgeneeskunde op 29 juni 2020. Deze medische informatie heeft geen betrekking op de hier in dit geding zijnde datum, 1 januari 2018.
4.6.
Met betrekking tot de arbeidsdeskundige beoordeling heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 30 mei 2018 de medische geschiktheid van de geduide functies voldoende heeft toegelicht. Uit de brief van de longarts van 20 september 2018 blijkt niet dat hij de beschikking had over de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende arbeidskundige gegevens waaronder de resultaat functiebeoordeling bij de geduide functies, waaruit de kenmerkende functiebelasting blijkt.
4.6.1.
Ten aanzien van de functie medewerker beddenreiniging heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep er terecht op gewezen dat uit de resultaat functiebeoordeling blijkt dat geen sprake is van een kenmerkende belasting met betrekking tot stof. De werkzaamheden worden verricht in een ziekenhuis waar continu wordt schoongemaakt en het beddengoed schoon is. De arbeidsdeskundige heeft in overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat dit geen probleem oplevert. Er is in deze functie ook geen sprake van het bedienen van een installatie of overige machines die een persoonlijk risico vormen voor appellant en de fysieke belasting blijft binnen de belastbaarheid zoals verwoord in de FML van 14 mei 2018. Daarom is deze functie medisch geschikt voor appellant.
4.6.2.
Met betrekking tot de functie machinaal metaalbewerker heeft het Uwv er terecht op gewezen dat uit de resultaat functiebeoordeling blijkt dat in deze functie geen sprake is van een kenmerkende belasting ten aanzien van stof, rook, gassen en dampen. Er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de resultaat functiebeoordeling op dit beoordelingspunt. Dit betekent dat ook deze functie medisch geschikt is voor appellant.
4.7.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2021.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) V.M. Candelaria