ECLI:NL:CRVB:2021:1450
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante had zich ziek gemeld met psychische klachten en rugklachten en ontving een WIA-uitkering. Het Uwv heeft na een herbeoordeling vastgesteld dat appellante met ingang van 17 december 2017 geen recht meer had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest en dat haar beperkingen zijn onderschat. De Raad heeft het standpunt van het Uwv onderschreven dat de datum in geding 10 juni 2018 is, waarop de uitkering is beëindigd. De Raad heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de voor appellante vastgestelde belastbaarheid. De Raad heeft ook de argumenten van appellante over tinnitus en andere klachten verworpen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellante afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd.