ECLI:NL:CRVB:2021:1416

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
20/4207 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vergoeding voor verblijf in kuuroord in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juni 2021 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellante, een vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Appellante heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 9 november 2020, waarin een vergoeding voor een verblijf in een kuuroord werd afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat het volgen van een (bad)kuur medisch noodzakelijk is voor appellante vanwege knie- en voetklachten. Verweerder hanteert echter specifieke toekenningscriteria voor de vergoeding van een verblijf in een kuuroord, waaronder de eis dat de behandeling plaatsvindt onder toezicht van een gekwalificeerde behandelaar en dat de kuur in het woonland moet plaatsvinden, tenzij er een medische noodzaak is om in het buitenland te kuuren.

Appellante heeft verzocht om vergoeding voor een verblijf in een kuuroord in Duitsland, maar de Raad heeft geoordeeld dat het kuuroord waar appellante naar verwees, [kuuroord 2], voldoet aan de gestelde criteria. De Raad heeft geen medische noodzaak kunnen vaststellen voor het volgen van de kuur in Duitsland. De argumenten van appellante dat [kuuroord 2] te druk is en dat dit haar behandeling negatief beïnvloedt, zijn niet onderbouwd met medische gegevens. De Raad heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van verweerder om de vergoeding voor het verblijf in [kuuroord 2] toe te kennen, in stand blijft.

Uitspraak

20.4207 WUV

Datum uitspraak: 10 juni 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.F. van de Ven, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 november 2020, kenmerk BZ011393867 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn nadere stukken ingediend. Verweerder heeft hierop gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1941, is vervolgde in de zin van de Wuv. Aanvaard is dat de bij appellante aanwezige psychische klachten, knie- en voetklachten en longklachten in verband staan met de ondergane vervolging.
1.2.
Vanaf 2001 is appellante in aanmerking gebracht voor een vergoeding voor een voorziening van verblijf in een kuuroord in verband met de uit vervolging voortvloeiende knie- en voetklachten, gebaseerd op twee weken kuren in [Resort 1] plus een overnachting vóór en een overnachting ná de kuur.
1.3.
Naar aanleiding van de door appellante in oktober 2019 ingediende declaratie van de kosten van een verblijf in [Resort 2] is het verweerder gebleken dat [Resort 1] in maart 2019 van eigenaar is gewisseld en een naamswijziging heeft ondergaan. Verder is het verweerder gebleken dat er geen arts of fysiotherapeut beschikbaar is waardoor [Resort 2] niet voldoet aan de eisen die in het kader van de oorlogswetten aan een kuuroord worden gesteld. De gedeclareerde kosten van het verblijf in [Resort 2] zijn wel (eenmalig) door verweerder vergoed omdat het appellante niet kon worden aangerekend dat zij niet bekend was met de wijzigingen en het daardoor niet meer voldoen van [Resort 2] aan de eisen van een kuuroord in de zin van de Wuv.
1.4.
In januari 2020 heeft appellante verzocht om toekenning van een vergoeding voor de kosten van een verblijf in een kuuroord met begeleiding en vervoer. Desgevraagd heeft appellante informatie verstrekt en prijsopgave gedaan van de kosten voor het volgen van de kuur in [kuuroord 1] (Duitsland) en in [kuuroord 2] .
1.5.
Bij besluit van 29 juli 2020 heeft verweerder appellante met ingang van 1 januari 2020 een vergoeding toegekend voor een badkuur en een vergoeding voor vervoer in verband met een badkuur. Vermeld is dat de vergoeding een badkuur betreft voor twee weken in 2020 in [kuuroord 2] , inclusief begeleiding, tot een bedrag van € 3.896,-, exclusief vervoer. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt voor zover de vergoeding ziet op het volgen van de kuur in [kuuroord 2] . Appellante stelt dat [kuuroord 2] behoort tot een groep van vakantieparken en dat de gehele setting is gericht op families met kinderen. Kinderen springen in het water, zijn druk en daardoor kan zij zich minder ontspannen. Zo is zij de hele tijd bezig met om zich heen te kijken of er niet iemand per ongeluk tegen haar aankomt. De behandeling zal daardoor veel minder effectief zijn. Appellante verzoekt een kuuroord in Duitsland toe te kennen.
1.6.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Overwogen is dat volgens het beleid de kuur in het woonland dient te worden gevolgd. Er is geen sprake van een situatie dat in Nederland geen adequate kuur kan worden gevolgd. Het kuuroord [kuuroord 2] voldoet aan de voorwaarden. Verder is overwogen dat de door appellante genoemde redenen om geen gebruik te maken van het kuuroord in [kuuroord 2] niet dermate zwaarwegend zijn dat hiervoor een uitzondering op het beleid dient te worden gemaakt.
2. De Raad oordeelt als volgt.
2.1.
Vaststaat dat het volgen van een (bad)kuur voor appellante medisch noodzakelijk is vanwege de bij haar aanwezige knie- en voetklachten.
2.2.
Voor het toekennen van een vergoeding voor een verblijf in een kuuroord hanteert verweerder een aantal (aanvullende) toekenningscriteria. Zo wordt bij verblijf in een kuuroord verondersteld dat de behandeling plaatsvindt onder toezicht van een gekwalificeerde behandelaar en geldt de toekenning voor behandeling in het woonland. Een kuur in een ander land dan het woonland kan alleen worden toegekend als er sprake is van een medische noodzaak om de kuur in een ander land dan het woonland te volgen. In overeenstemming met deze toekenningscriteria is aan appellante een vergoeding toegekend voor het verblijf in [kuuroord 2] .
2.3.
Evenals in bezwaar betoogt appellante in beroep dat [kuuroord 2] geen goed alternatief is voor [Resort 2] , het kuuroord waar zij tot in 2019 jaarlijks naar tevredenheid verbleef. Appellante vindt [kuuroord 2] te druk en stelt dat zij daardoor een minder effectieve behandeling krijgt.
2.4.
Uit de informatie van [kuuroord 2] blijkt dat de medische behandeling plaatsvindt onder begeleiding van een behandelaar in een hiervoor bestemde ruimte. Dat maakt dat [kuuroord 2] voldoet aan de criteria die aan het toekennen van een vergoeding voor verblijf in een kuuroord worden gesteld. Van een (medische) noodzaak om de kuur te volgen in Duitsland is ook de Raad niet gebleken. Weliswaar zij de thermaalbaden in [kuuroord 2] toegankelijk voor zowel de kuurgasten als de overige gasten van het bungalowpark en het hotel, wat zeker zal leiden tot drukte in de baden, maar dat daardoor de behandeling van de lichamelijke klachten van appellante minder effectief zal zijn vindt geen bevestiging in medische gegevens. Wat appellante heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat sprake is van omstandigheden op grond waarvan verweerder van het onder 2.2 genoemde beleid had moeten afwijken.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2021.
(getekend) H. Lagas
(getekend) P.W.J. Hospel