ECLI:NL:CRVB:2021:140
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich ziek had gemeld met rug- en knieklachten. Appellant had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling door het Uwv was zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 55 tot 65%. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat zijn medische beperkingen niet correct waren ingeschat. Hij voerde aan dat de verzekeringsartsen meer beperkingen hadden moeten aannemen op basis van de door hem ingebrachte medische rapporten.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd gesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts voldoende inzicht had gegeven in de vastgestelde beperkingen. In hoger beroep heeft appellant opnieuw zijn standpunt herhaald, maar de Raad oordeelde dat het expertiserapport van de door appellant ingeschakelde verzekeringsarts geen reden gaf om de eerdere conclusies van het Uwv te betwisten. De Raad bevestigde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant correct was vastgesteld op 65 tot 80% en dat de WGA-vervolguitkering terecht was toegekend.
De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige, aangezien de door appellant ingebrachte rapporten niet voldoende onderbouwd waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.