ECLI:NL:CRVB:2021:1394
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-uitkering van appellante, die eerder een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ontvangen. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op minder dan 35% was vastgesteld, en dat de geselecteerde functies voor haar geschikt waren. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen, waaronder depressie, PTSS en chronische zenuwpijnen, onvoldoende waren meegewogen in de beoordeling. De Raad heeft de deskundige, Dr. N.B.M. Voet, benoemd om aanvullende informatie te verstrekken over de beperkingen van appellante. De deskundige concludeerde dat appellante op de datum in geding aanvullend beperkt was, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom deze beperkingen niet tot aanpassing van de FML leidden. Uiteindelijk heeft de Raad de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt waren, en dat de functionele mogelijkheden correct waren vastgelegd in de FML van 13 september 2016. Het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.