In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellante had een boete opgelegd gekregen van € 809,89 door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, omdat zij haar inlichtingenverplichting had geschonden. Dit gebeurde doordat zij bij haar aanvraag voor bijstandsuitkering niet had gemeld dat zij ook een Belgische uitkering ontving van 30 september 2015 tot 1 december 2015. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In het nader besluit van 3 mei 2021 werd de boete verlaagd naar € 645,26, waarbij het college rekening hield met een beslagvrije voet van 95%. Appellante was niet verschenen op de zitting, maar had verzocht om de behandeling van de zaak niet gelijktijdig met een andere zaak te laten plaatsvinden. De Raad besloot echter om de zaken gelijktijdig te agenderen, maar feitelijk na elkaar te behandelen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college voldoende had aangetoond dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad verwierp de argumenten van appellante dat zij de informatie wel had doorgegeven en dat zij geen voordeel had genoten van de Belgische uitkering. De Raad concludeerde dat appellante een verwijt kon worden gemaakt en dat de opgelegde boete evenredig was. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.068,- bedroegen.