ECLI:NL:CRVB:2021:1380

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
20/2343 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bruikleenauto op basis van medische noodzaak en adequaat alternatief vervoer

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een rolstoelgebonden jongen geboren in 2008 met een verstandelijke handicap en tracheomalacie, had via zijn ouders een aanvraag ingediend voor een bruikleenauto op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag op 27 december 2018 afgewezen, en het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing werd op 28 februari 2019 ongegrond verklaard. Het college baseerde zijn beslissing op een advies van een verzekeringsarts, die stelde dat er geen medische noodzaak was voor een bruikleenauto en dat het Aanvullend Openbaar Vervoer (AOV) deur tot deur plus alleen reizend een adequate voorziening was voor appellant.

Tijdens de beroepsprocedure heeft appellant een brief van zijn huisarts overgelegd, waarin werd gesteld dat appellant aandoeningen heeft die het schadelijk maken om lang in de buitenlucht te blijven. Het college heeft hierop gereageerd met een aanvullend advies van de verzekeringsarts, die concludeerde dat er geen medisch bezwaar was tegen het verblijf in de open buitenlucht. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de conclusies van de verzekeringsarts en het IAB-advies gevolgd en geoordeeld dat de stelling van appellant dat meer waarde moet worden gehecht aan de brief van zijn huisarts niet voldoende onderbouwd was. De Raad bevestigde dat het college terecht had gesteld dat AOV een adequate voorziening was en dat appellant niet was aangewezen op een bruikleenauto. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20.2343 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 mei 2020, 19/1995 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 2 juni 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellant, wettelijk vertegenwoordigd door zijn ouders, heeft mr. S.M.J. Iqbal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2021, (gedeeltelijk) door middel van beeldbellen. Namens appellant is mr. Iqbal verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Smit.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 2008, is onder meer bekend met een verstandelijke handicap, gedragsproblemen en tracheomalacie. Appellant is rolstoelgebonden.
1.2.
De ouders van appellant hebben namens appellant op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 een aanvraag gedaan voor een bruikleenauto. Bij besluit van 27 december 2018 heeft het college deze aanvraag afgewezen. Bij besluit van 28 februari 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen dit besluit, voor zover hier relevant, ongegrond verklaard. Het college heeft zich, onder verwijzing naar een advies van 20 december 2018 van verzekeringsarts B. de Rijk van Indicatie Adviesbureau Amsterdam (IAB), op het standpunt gesteld dat er geen medische noodzaak is voor een bruikleenauto. Aanvullend Openbaar Vervoer (AOV) deur tot deur plus alleen reizend is voor appellant een adequate voorziening. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
Tijdens de beroepsprocedure heeft appellant een brief van 23 december 2019 van zijn huisarts overgelegd. In reactie daarop heeft het college een nader advies van 3 februari 2020 van verzekeringsarts De Rijk van IAB overgelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij – samengevat – het volgende overwogen. De rechtbank volgt IAB dat AOV voor appellant gezien zijn medische situatie een geschikte manier van vervoer is. Niet in geschil is dat appellant een verhoogde kans heeft op luchtweginfecties en een aanvalsgewijs optredende aandoening aan zijn luchtwegen. De IAB-arts motiveert uitgebreid waarom het feit dat appellant bij het gebruik van AOV soms in de buitenlucht zal moeten wachten niet leidt tot een verhoogde kans op infecties. De huisarts van appellant motiveert dit niet. De IAB-arts heeft bovendien contact gehad met de eerdere huisarts van appellant, die het met de IAB-arts eens is. Volgens de rechtbank betekent voorgaande dat appellant geen recht heeft op een bruikleenauto.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en – samengevat – aangevoerd dat hij recht heeft op een bruikleenauto. De rechtbank heeft ten onrechte meer waarde gehecht aan het IABadvies dan aan de brief van 23 december 2019 van zijn huisarts.
3.2.
Het college heeft in verweer bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Verzekeringsarts De Rijk heeft in zijn aanvullend advies van 3 februari 2020 vermeld dat de huisarts in de brief van 23 december 2019 stelt dat appellant aandoeningen heeft die het voor hem schadelijk maken lang in de buitenlucht te blijven. Dit in verband met tracheomalacie, waardoor hij frequent infecties oploopt. De verzekeringsarts heeft na ontvangst van deze brief (nogmaals) het dossier bestudeerd en appellant gezien op een spreekuur. Verder heeft hij telefonisch overleg gevoerd met de huisarts van appellant en – op verzoek van de familie – ook met de vorige huisarts van appellant. Vervolgens heeft hij in zijn advies – samengevat – het volgende overwogen. Infecties bij tracheomalacie komen van binnenuit, doordat appellant moeilijk slijm kan ophoesten. Dit heeft niet te maken met de condities van de open buitenlucht. In medische zin is er geen bezwaar in de open buitenlucht te verblijven. De huisarts denkt specifiek aan koude(prikkels), maar deze veroorzaken op zich geen infecties. Infecties zijn altijd een gevolg van contact of door iemand aangehoest worden, maar niet door weersomstandigheden. Er is geen wetenschappelijk bewijs voor deze stelling. Zoals voor elk kind is buiten zijn ook goed voor appellant en ook op school gaat hij gewoon naar buiten toe. Extreme weersomstandigheden daargelaten, maar deze spelen door het jaar nauwelijks een rol. Op kou en natheid kan iemand zich, rekening houdend met de weersomstandigheden, kleden. De huisarts heeft aangegeven appellant ter wille te willen zijn en daarom zijn brief te hebben opgesteld. De vorige huisarts deelt de mening dat er geen medisch bezwaar is tegen het verblijf in de open buitenlucht. Dat de ouders bezorgd zijn, is goed te begrijpen, maar geen reden om niet buiten te komen. Ze kwamen ook regelmatig op het spreekuur, lopend vanaf huis naar de praktijk. Volgens verzekeringsarts De Rijk is AOV, alleen reizend, met begeleider een adequate voorziening voor appellant.
4.2.
Er is geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van het IAB. De enkele stelling van appellant dat meer waarde moet worden gehecht aan de brief van zijn huisarts dan aan het IAB-advies leidt niet tot een ander oordeel, reeds nu appellant deze stelling, ook in hoger beroep, niet heeft onderbouwd. Dit betekent dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat AOV deur tot deur plus alleen reizend een adequate voorziening is voor appellant en dat appellant niet is aangewezen op een bruikleenauto.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2021.
(getekend) D.S. de Vries
De griffier is verhinderd te ondertekenen.