ECLI:NL:CRVB:2021:138

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
17/3363 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante had zich op 13 augustus 2014 ziek gemeld en haar dienstverband was beëindigd op 28 december 2015. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 28 december 2015 geen recht had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was geweest en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellante had aangevoerd dat het Uwv haar beperkingen niet correct had ingeschat en dat er meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden. De Raad concludeerde echter dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd hadden dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen schending was van het beginsel van equality of arms. De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat haar beperkingen waren onderschat en dat de FML correct was vastgesteld. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en de beëindiging van de ZW-uitkering werd gehandhaafd.

Uitspraak

17.3363 ZW

Datum uitspraak: 22 januari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 maart 2017, 16/2965 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. Y. van der Linden, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van een vraag van de Raad heeft het Uwv een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op 30 oktober 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Linden. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als [naam functie] bij [werkgever B.V.] voor gemiddeld 38,62 uur per week. Op 13 augustus 2014 heeft zij zich ziek gemeld wegens fysieke klachten. Haar dienstverband is beëindigd op 28 december 2015.
1.2.
Vervolgens heeft het Uwv een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) verricht. In het kader daarvan heeft een verzekeringsarts appellante op 1 februari 2016 gezien en een lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 februari 2016. Deze arts heeft tevens vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante meer dan 65% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 22 februari 2016 vastgesteld dat appellante met ingang van 28 december 2015 geen recht heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 18 augustus 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van 26 juli 2016 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 11 augustus 2016 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig geacht en geoordeeld dat geen aanleiding bestaat te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellante onjuist heeft ingeschat. Het Uwv is bekend met de lichamelijke problematiek van appellante en de rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat het Uwv de hiermee verband houdende objectiveerbare beperkingen heeft onderschat. De gemelde psychische klachten zijn in functionele zin niet medisch objectiveerbaar. De rechtbank heeft daarnaast geoordeeld dat de verzekeringsarts niet is gehouden tot een bijzondere motivering in het geval de vastlegging van de beperkingen in een FML een andere uitkomst heeft dan een door een bedrijfsarts ingevulde FML. De door de bedrijfsarts vastgestelde beperkingen worden bovendien niet gedragen door medische geobjectiveerde feiten. Het gebruik van Tramadol is naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor aanvullende beperkingen. Ook in de brief van de orthopedisch chirurg drs. M.P.J. van der List van 5 januari 2018 en in hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor twijfel aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft verder overwogen dat de beroepsgronden van appellante over de geschiktheid van de geduide functies niet slagen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig is geweest. Appellante is van mening dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit het oogpunt van zorgvuldigheid contact had moeten opnemen met de bedrijfsarts. Verder heeft appellante aangevoerd dat zij meer beperkt is dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen. Zo gebruikte zij op de datum in geding, te weten 28 december 2015, meer Tramadol dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen, zodat er meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden, onder meer op het punt van persoonlijk risico (1.9.9). Ook acht appellante zich beperkt op de items frequent zware lasten hanteren (4.16) en boven schouderhoogte actief zijn (5.7). Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante in hoger beroep rapporten van verzekeringsarts-medisch adviseur E.C. van der Eijk van Triage van 27 januari 2017 en 29 oktober 2019 overgelegd, die ook heeft geconcludeerd tot aanvullende beperkingen op de items 4.16 en 5.7. Voorts heeft appellante in hoger beroep nadere medische stukken van MDL-arts dr. J.W. Kruimel van het Academisch Ziekenhuis Maastricht van 21 augustus 2020 en 11 oktober 2020 ingebracht. Appellante heeft de Raad met een beroep op het Korošec-arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212) verzocht om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Financieel is appellante niet in staat om Van der Eijk nogmaals om advies te vragen. Verder heeft appellante aangevoerd dat zij na een volledige werkdag niet in staat is om het woon-werkverkeer met de fiets of het openbaar vervoer af te leggen. Ook acht appellante de functie parkeercontroleur niet passend. In deze functie wordt haar belastbaarheid overschreden ten aanzien van het traplopen en het boven schouderhoogte actief zijn. Ook kan van haar niet verlangd worden dat zij naast het werk als parkeercontroleur nog een opleiding dient te volgen. Appellante stelt zich tot slot op het standpunt dat haar opleidingsniveau lager is dan 5.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, heeft de Raad de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Het beroep van appellante op het arrest Korošec is aanleiding om aan de hand van de in de uitspraak van 30 juni 2017 onderscheiden stappen te beoordelen of sprake is geweest van zorgvuldige besluitvorming, vervolgens of sprake is van equality of arms tussen partijen, waarna als derde stap een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit volgt. Het arrest Korošec houdt niet in dat de bestuursrechter zonder meer gehouden is om in elke medische zaak een onpartijdige deskundige in te schakelen.
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest wordt onderschreven. De primaire arts heeft het dossier en de aanwezige informatie bestudeerd en appellante op 1 februari 2016 gezien op het spreekuur. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, is aanwezig geweest bij de hoorzitting op 19 juli 2016, heeft haar lichamelijk onderzocht en alle medische informatie van de behandelend sector in zijn heroverweging betrokken. Ook de stukken van de bedrijfsarts hebben de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep in hun oordeel betrokken. De grond van appellante dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep contact had moeten opnemen met de bedrijfsarts slaagt niet. Voor zover de bedrijfsarts op de FML van 22 juli 2105 meer of andere beperkingen heeft aangenomen dan de verzekeringsarts is daarvoor, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geen objectiveerbare medische onderbouwing. Gelet hierop en het zorgvuldig onderzoek van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep bestond geen aanleiding voor het Uwv om contact op te nemen met de bedrijfsarts.
Stap 2: equality of arms
4.4.
Appellante heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om haar standpunt te onderbouwen door het overleggen van rapporten van 27 januari 2017 en 29 oktober 2019 van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts-medisch adviseur Van der Eijk. Appellante heeft zodoende gebruik gemaakt van de mogelijkheid om medische informatie in te dienen die naar zijn aard geschikt is om twijfel te zaaien over de medische beoordeling door het Uwv. Appellante heeft haar standpunt dat zij thans onvoldoende financiële middelen heeft om een nader rapport van een deskundige in te dienen niet met stukken onderbouwd. Ook is niet aannemelijk dat medische informatie heeft ontbroken waardoor de rechter geen goed beeld van de beperkingen van appellante heeft kunnen krijgen. Er kan daarom geen schending van het beginsel van equality of arms worden vastgesteld.
Stap 3: inhoudelijke beoordeling
4.5.1
Met betrekking tot de inhoudelijke medische beoordeling wordt het oordeel van de rechtbank, dat zich in het dossier geen aanknopingspunten bevinden voor het oordeel dat sprake is van verdergaande beperkingen dan in de FML is vermeld, onderschreven. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar beperkingen zijn onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten in bezwaar, beroep en hoger beroep voldoende gemotiveerd dat er geen reden is voor verdergaande beperkingen. In wat appellante naar voren heeft gebracht, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de FML. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.5.2.
De primaire verzekeringsarts heeft bij de anamnese op 1 februari 2016 beschreven dat appellante Paracetamol en soms Tramadol gebruikt. Tramadol wordt gemiddeld twee keer per week gebruikt. Appelante is vanwege de medicatie niet in staat geacht om auto te rijden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, gelet op het incidentele gebruik ervan, geen aanleiding gezien om een aanvullende beperking voor persoonlijk risico (1.9.9) aan te nemen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan deze weergave. Niet aannemelijk is geworden dat het gebruik op de datum in geding, te weten 28 december 2015, meer was dan hiervoor beschreven. De in hoger beroep overgelegde kopie van het medicijndoosje doet daar niet aan af. Daaruit blijkt alleen dat appellante vanaf 22 januari 2016 maximaal driemaal daags een capsule Tramadol mocht nemen.
4.5.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 23 oktober 2017 en 7 februari 2020 gereageerd op de rapporten van Van der Eijk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerd waarom hij geen aanleiding heeft gevonden voor het innemen van een ander standpunt. Voor wat betreft de
arm-/schouderklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van verschillende specialisten, waaronder die van de orthopedisch chirurgen, de neuroloog en de revalidatiearts, bij zijn oordeel betrokken. Uit deze informatie blijkt dat de
arm-/schouderklachten van appellante functioneel en aspecifiek zijn. Er is geen structuurpathologie gevonden. Desondanks heeft de primaire verzekeringsarts wel rekening gehouden met deze klachten door aanzienlijke fysieke beperkingen op te nemen in de FML. Deze beperkingen voorzien in ruime mate in de behoefte om overbelasting te voorkomen.
Een aanvullende beperking voor frequent zware lasten hanteren tijdens werk (4.16) heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet noodzakelijk geacht, omdat het hanteren van zware lasten slechts gedurende 1 uur per werkdag gebeurt bij een frequentie van maximaal tien keer in dat ene uur. Uitgaande van een belasting van tien keer gedurende 1 uur per werkdag gewichten tillen tot een gewicht van 15 kg is er voldoende recuperatietijd om de kans op een overbelasting gering te laten zijn. Ook omdat geen sprake is van structuurpathologie van de armen/schouders heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de normaalwaarde voor item 4.16 acceptabel geacht. Verder is van belang dat in de drie geduide functies die aan de schatting ten grondslag liggen de belasting bij item 4.16 maximaal 5 kg is en niet de toegestane 15 kg. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerd waarom hij geen aanleiding heeft gezien om item 5.7 (boven schouderhoogte actief zijn) verder te beperken dan de normale waarde (2x per uur maximaal 5 minuten aaneengesloten). Gelet op eigen onderzoek en de aanwezige medische informatie zijn volgens hem geen objectieve redenen voor het hanteren van een verdergaande beperking ten aanzien van de schouderbelastbaarheid. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om aan de brief van orthopedisch chirurg Van der List van 5 januari 2017 de door appellante gewenste betekenis te geven. Daar wordt nog aan toegevoegd dat de informatie van Van der List ziet op de datum 7 november 2016, ruimschoots na de datum in geding. De opmerking van Van der List dat appellante nu ook langzaam klachten aan haar linkerzijde krijgt, ziet dus niet op de datum in geding. Bovendien is item 5.7 alleen in de functie van parkeercontroleur een kenmerkende belasting en ook daarvoor geldt dat de belasting in die functie ruim binnen de marge van vastgestelde belastbaarheid van de FML blijft. Met de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt geoordeeld dat de nadere medische stukken van MDL-arts Kruimel geen aanleiding vormen voor een ander oordeel. Deze stukken hebben betrekking op de situatie in 2020 en bovendien is met de buikklachten van appellante in de FML rekening gehouden.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat er geen twijfel bestaat over het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt en dat geen aanleiding bestaat voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige.
4.7.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat, uitgaande van de juistheid van de FML van 1 februari 2016, het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de bezwaren van appellante tegen de geselecteerde functies afdoende gemotiveerd weerlegd. In zijn rapport van 30 oktober 2017 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat er geen beperking is aangenomen voor wat betreft de werktijden en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante niet beperkt heeft geacht wat betreft fietsen of zelfstandig gebruik van openbaar vervoer. Zodoende is appellante geschikt om op een werkdag naar werk heen en weer te reizen met de fiets of het openbaar vervoer en zijn de functies op deze aspecten als geschikt te beschouwen. Uit dit rapport volgt daarnaast dat in de functie van parkeercontroleur bij het naar boven gaan tijdens de controleronde gebruik gemaakt kan worden van een lift. De fysieke beperking voor traplopen wordt daarmee niet overschreden. Naar aanleiding van de grond van appellante en vragen van de Raad over de te volgen opleiding bij de functie van parkeercontroleur heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep contact opgenomen met de arbeidskundig analist. Uit de rapporten van 30 oktober 2017 en 22 juni 2020 volgt dat de opleiding buiten werktijd gevolgd kan worden via de derde leerweg. Op deze manier kan de opleiding gevolgd worden zonder dat men hiervoor op school moet zitten. De derde leerweg heeft geen urennorm. Men kan zelf bepalen waar en wanneer men studeert en men kan zelf het tempo bepalen. Omdat appellante niet beperkt is ten aanzien van de werktijden, er geen beperkingen zijn ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren en de belasting in de lessen niet anders is dan de belasting zoals deze in de functie voorkomt, is appellante in staat om naast het werk deze studie te doen. Ook appellantes grond dat haar opleidingsniveau mogelijk niet juist is vastgesteld op 5, slaagt niet. Uit het curriculum vitae van appellante blijkt dat zij haar VMBO-T diploma heeft gehaald. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat deze informatie niet juist is. Gelet op de hulpmatrix vaststelling functie/opleidingsniveau in het CBBS behoort hierbij opleidingsniveau 5, zodat het opleidingsniveau van appellante terecht op 5 is vastgesteld.
4.8.
Wat appellante heeft aangevoerd over een mogelijke overschrijding ten aanzien van duwen of trekken (4.13) in de functie assistent consultatiebureau behoeft geen bespreking, aangezien deze functie niet aan de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante ten grondslag ligt.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2021.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) V.M. Candelaria