In deze zaak gaat het om de intrekking van de toestemming tot het verrichten van nevenwerkzaamheden door een ambtenaar van de gemeente Amsterdam, alsook om de oplegging van een onvoorwaardelijk strafontslag wegens plichtsverzuim. De appellant, werkzaam bij de gemeente Amsterdam, had toestemming gekregen om nevenwerkzaamheden te verrichten als zwemleraar. Echter, na herhaaldelijk gebrek aan openheid over zijn nevenwerkzaamheden en het niet informeren van zijn werkgever over zijn concurrentiepositie, heeft het college van burgemeester en wethouders de toestemming ingetrokken. De rechtbank Amsterdam heeft in eerste instantie het besluit van het college vernietigd, maar het college heeft in hoger beroep de Raad voor de Rechtspraak ingeschakeld.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de intrekking van de toestemming terecht was, omdat de appellant niet de vereiste openheid van zaken heeft gegeven. De Raad stelt vast dat de nevenwerkzaamheden van de appellant een onaanvaardbaar risico van belangenverstrengeling met zich meebrachten. Daarnaast heeft de Raad het oordeel van de rechtbank over het plichtsverzuim bevestigd, waarbij het onvoorwaardelijk strafontslag als evenredig werd beschouwd. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze het beroep tegen de intrekking van de toestemming gegrond verklaarde, en verklaart het beroep tegen dit besluit ongegrond. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor ambtenaren om transparant te zijn over nevenwerkzaamheden en de gevolgen van plichtsverzuim.