ECLI:NL:CRVB:2021:131

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
18/5858 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische beoordeling en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die zich ziek had gemeld na een auto-ongeluk in 2011, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het bezwaar van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. In hoger beroep voerde appellante aan dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet zorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar klachten. De Raad oordeelde echter dat de medische beoordeling voldoende gemotiveerd was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid ervan. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de belastbaarheid van appellante in de geselecteerde functies niet werd overschreden. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

18 5858 WIA

Datum uitspraak: 20 januari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
3 oktober 2018, 18/2064 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E. Schermerhorn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2020. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als filiaalmedewerker bij [werkgever B.V.] voor gemiddeld 32 uur per week. Op 3 november 2015 heeft appellante zich ziek gemeld vanwege rugproblematiek na een auto-ongeluk in 2011. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 augustus 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 28,12%. Bij besluit van 11 september 2017 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 31 oktober 2017 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 februari 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep bij de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep twee functies laten vervallen en nieuwe functies geselecteerd. De mate van arbeidsongeschiktheid is vervolgens vastgesteld op 14,98%. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit daarom vanwege een motiveringsgebrek gegrond verklaard. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit zijn in stand gelaten. Daartoe is overwogen dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Een bepaalde klacht is door het Uwv erkend en de betreffende diagnose is overgenomen. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom zij geen forse beperkingen heeft aangenomen als gevolg van een fysieke klacht. Op basis van de informatie van de huisarts, het onderzoek door de verzekeringsartsen en het eigen onderzoek kan deze problematiek niet worden geobjectiveerd. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd waarom zij is afgeweken van eerdere beoordelingen van de bedrijfsarts en de verzekeringsarts. Voor het benoemen van een deskundige heeft de rechtbank geen grond gezien. Er is geen sprake van een schending van “equality of arms”.
2.2.
Over de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken dat appellante de zeer basale computervaardigheden, zoals het invoeren van gegevens, niet zou kunnen aanleren. In de in beroep nieuw geselecteerde functie van assistent consulatiebureau (SBC-code 372091) is rekening gehouden met het opleidingsniveau van appellante. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in de thans geselecteerde functies alleen enkele jaren vervolgonderwijs wordt gevraagd. In de functies machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) en textielproductenmaker (SBC-code 111160) wordt de belastbaarheid vanwege zitten en zitten tijdens werk niet overschreden. Dat blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het Resultaat functiebeoordeling.
3.1.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De FML is in bezwaar ten onrechte aangepast. Wat betreft de klachten aan het stuitje heeft de rechtbank ten onrechte aangenomen dat deze onvoldoende medisch zijn geobjectiveerd. Appellante heeft erop gewezen dat sprake is van ernstige pijnklachten en dat zij hiervoor meerdere malen is behandeld. Dit heeft echter niet geleid tot een verbetering van de klachten. Ze kan niet goed zitten en slechts korte tijd achter elkaar. Ten onrechte gaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep er, anders dan de primaire verzekeringsarts, vanuit dat er geen aanknopingspunten zijn voor een forse rugaandoening. Gelet op de eerdere medische beoordelingen, acht appellante het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet zorgvuldig en ondeugdelijk onderbouwd. Appellante heeft verzocht een deskundige te benoemen. Ter onderbouwing van haar standpunt dat de belastbaarheid onjuist is vastgesteld, heeft appellante in hoger beroep een brief van haar behandelend neuroloog van 21 januari 2019, een brief van de huisarts van
6 juni 2019 en een brief van de anaesthesioloog-pijnspecialist van 7 oktober 2020 overgelegd.
3.1.2.
Over de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank volgens appellante ten onrechte geoordeeld dat de geselecteerde functies passend zijn. Zij beschikt over geen enkele computervaardigheid, ook niet over basale vaardigheden als het kunnen invoeren van gegevens. De rechtbank had dit nader moeten onderzoeken. De functie assistent consultatiebureau acht appellante, gelet op haar opleidingsniveau, niet geschikt. In de functies machinaal metaalbewerker en textielproductenmaker wordt de belastbaarheid overschreden voor wat betreft zitten en zitten tijdens werk.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en heeft als reactie op het hogerberoepschrift rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 september 2019 en 27 november 2020 ingebracht. Tevens zijn rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 24 oktober 2019 en 7 december 2020 overgelegd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 31 oktober 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De overwegingen van de rechtbank hierover worden onderschreven. In reactie op het hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat de pijnklachten van de stuit hebben geleid tot het aannemen van diverse beperkingen ten aanzien van dynamische handelingen en statische houdingen. De claim van appellante dat er verdergaande beperkingen zijn, kan niet worden onderbouwd met de aanwezige medische gegevens. De in hoger beroep ingebrachte medische informatie van de anesthesioloog bevat geen nieuwe medische feiten die zien op de datum in geding. Ook was de verzekeringsarts bezwaar en beroep bekend met chronische arm- en schouderklachten en zijn deze klachten betrokken geweest bij de heroverweging in de bezwaarprocedure. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan dit standpunt. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep minder beperkingen heeft aangenomen dan de primaire verzekeringsarts is inzichtelijk gemotiveerd in het rapport van 19 januari 2018. Voor het benoemen van een deskundige bestaat geen aanleiding.
4.3.1.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat de belastbaarheid van appellante in de geselecteerde functies niet wordt overschreden.
4.3.2.
De grond van appellante dat zij niet beschikt over computervaardigheden en dat de geselecteerde functies daarom niet geschikt zijn, slaagt niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 10 juli 2018, 17 augustus 2018 en 24 oktober 2019 overtuigend gemotiveerd dat het gaat om korte, eenvoudige handelingen en dat appellante deze vaardigheden, voor zover ze daar niet over beschikt, in korte tijd kan verwerven. Er bestaat geen aanleiding daaraan te twijfelen.
4.3.3.
De grond dat de functie assistent consultatiebureau (SBC-code 372091) niet geschikt is vanwege het opleidingsniveau, is een herhaling van wat in bezwaar en beroep naar voren is gebracht. Het oordeel van de rechtbank daarover wordt onderschreven.
4.3.4.
De grond dat de functie machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) ongeschikt is vanwege overschrijding van de belastbaarheid op zitten en zitten tijdens werk, slaagt evemin. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 24 oktober 2019 toegelicht dat in deze functie het zitten wordt onderbroken door ieder uur één of twee minuten lopen en één minuut staan. Het vertreden zit dus al ingebakken in deze functie. Bovendien blijkt uit overleg met de arbeidskundig analist dat appellante in deze functie zelf verantwoordelijk is voor de voortgang van de productie, zodat er vertreden kan worden wanneer zij daar behoefte aan heeft. Er bestaat geen aanleiding om de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hierin niet te volgen.
4.3.5.
Over de functie textielproductenmaker (SBC-code 111160) heeft appellante aangevoerd dat deze ongeschikt is, omdat in deze functie vier keer vijftien minuten minuten wordt gezeten en er binnen dat uur niet kan worden vertreden. De arbeidsdeskundige bewaar en beroep heeft in zijn rapport van 7 december 2020 toegelicht dat de duur van het zitten in vaststaande tijdsklassen wordt ingedeeld, bijvoorbeeld als er in een functie twaalf minuten wordt gezeten volgt een indeling in de bovenliggende klasse van vijftien minuten. In dit geval is de functie textielproductenmaker voor wat betreft zitten ingedeeld in de klasse vier keer vijftien minuten per uur, maar in de functie wordt ook gedurende acht werkuren vijf maal ongeveer één minuut per uur achter elkaar gelopen. Zodoende wordt volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in deze functie het zitten na ieder kwartier substantieel onderbroken door lopen. Hiermee is afdoende gemotiveerd dat deze functie geschikt is.
4.3.6.
Dat in de beroepsfase bij de rechtbank een functie is komen te vervallen en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep daarom nieuwe functies heeft geselecteerd, is niet, zoals appellante stelt, ongeoorloofd. Het Uwv heeft er terecht op gewezen dat het hier gaat om een einde wachttijd-beoordeling en dat de zogenoemde aanzegjurisprudentie waar appellante op doelt, hier niet van toepassing is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 19 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3157).
4.4.
Uit 4.2 tot en met 4.3.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2021.
(getekend) E. Dijt
(getekend) L.R. Kokhuis