ECLI:NL:CRVB:2021:1309
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake toegenomen arbeidsongeschiktheid na val en beoordeling door Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een beslissing van het Uwv met betrekking tot haar arbeidsongeschiktheid. Appellante heeft zich na een val op 27 augustus 2016 opnieuw ziek gemeld en stelt dat haar arbeidsongeschiktheid is toegenomen. Het Uwv heeft echter geconcludeerd dat er geen toegenomen beperkingen zijn ten opzichte van de eerdere beoordeling per einde wachttijd op 14 juni 2016. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid op dat moment 68,49% was en dat er geen aanleiding was om deze te verhogen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij al eerder recht had op een IVA-uitkering, maar het Uwv heeft dit verzoek afgewezen. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de medische informatie en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusie dat er geen toename van beperkingen is vastgesteld. De beslissing van het Uwv om de WGA-vervolguitkering ongewijzigd te laten, wordt bevestigd.