ECLI:NL:CRVB:2021:1300

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
19/5115 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische belastbaarheid van appellant in het kader van de Ziektewet na beëindiging van ziekengeld

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant, die zich op 1 september 2017 ziek meldde, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet, maar werd later in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet. Na een beoordeling door een verzekeringsarts in 2018, werd vastgesteld dat appellant belastbaar was met inachtneming van bepaalde beperkingen. Het Uwv beëindigde vervolgens de ziekengelduitkering per 1 oktober 2018, omdat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen zou kunnen verdienen.

Appellant heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, waarbij hij stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn klachten als gevolg van een niet-aangeboren hersenletsel. De Raad oordeelde echter dat de gronden van appellant in essentie een herhaling waren van eerdere argumenten en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was geweest.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen, aangezien er geen twijfel bestond over de medische beoordeling. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en houdt in dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.

Uitspraak

19 5115 ZW

Datum uitspraak: 28 mei 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
7 november 2019, 19/2163 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.J. de Boer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 16 april 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Boer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als vrachtwagenmonteur. Op 1 september 2017 heeft hij zich ziek gemeld wegens een verminderde inspanningstolerantie en concentratieklachten. Op dat moment ontving appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 3 juli 2018 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 juli 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens drie functies geselecteerd en op basis van deze functies berekend dat appellant nog 74,41% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 28 augustus 2018 vastgesteld dat appellant met ingang van 1 oktober 2018 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 26 april 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. Door middel van een checklist heeft een heroverweging van de arbeidskundige beoordeling plaatsgevonden.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig geweest. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende blijk heeft gegeven van een volledige en zorgvuldige heroverweging. De rechtbank heeft in hetgeen medisch adviseur en bedrijfsarts G.M. Drent heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om meer beperkingen aan te nemen. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat Drent in het geheel niets heeft gezegd over het NPO en de onbetrouwbare en niet consistente resultaten daarvan. De rechtbank heeft geoordeeld dat, anders dan door Drent is gesteld, in de FML rekening is gehouden met de verhoogde prikkelgevoeligheid van appellant. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant is aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, op werk zonder veelvuldige deadlines en productiepieken en werk zonder een hoog handelingstempo. Over de stelling van Drent dat een beperking moet worden aangenomen voor intensief en langdurig achtereen concentreren, heeft de rechtbank geoordeeld dat deze stelling niet nader is onderbouwd. Daarbij heeft de rechtbank tevens meegewogen dat uit het verhaal van appellant bij de verzekeringsartsen geen concentratieproblemen naar voren komen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het inschakelen van een deskundige. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft onderbouwd dat de geselecteerde functies passend zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv de ZW-uitkering van appellant terecht heeft beëindigd per 1 oktober 2018.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv onvoldoende beperkingen heeft aangenomen voor zijn klachten als gevolg van een niet aangeboren hersenletsel en een jarenlange overbelasting die volgde. Appellant stelt te kampen met hoofdpijn, geheugenstoornissen, een weeïg gevoel op de borst, duizeligheid en energetische klachten. Tevens heeft appellant aangevoerd nauwelijks geluid en prikkels te kunnen verdragen. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst appellant naar de bevindingen van Drent, de medische informatie van zijn behandelend neurologen en het neuropsychologisch onderzoek welke hij reeds eerder in de procedure heeft overgelegd. Appellant is van mening dat het benoemen van een deskundige slechts achterwege kan blijven indien de Raad overgaat tot een vernietiging van het bestreden besluit. Appellant acht zich wegens zijn beperkingen niet in staat tot het uitoefenen van de geselecteerde functies.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in bezwaar en in beroep heeft aangevoerd. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden daarom onderschreven. Daarom wordt ermee volstaan te verwijzen naar de aangevallen uitspraak.
4.3.
Wegens het ontbreken van de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling wordt geen aanleiding gezien voor het benoemen van een deskundige.
4.4.
De overwegingen 4.2 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van H.S. Huisman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2021.
(getekend) H.G. Rottier
De griffier is verhinderd te ondertekenen