In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich sinds 1 januari 2014 ziek heeft gemeld met nek- en schouderklachten, had eerder een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 30 december 2015 en 14 september 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en weigerde daarom de uitkering. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak bevestigd dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 augustus 2018 de belastbaarheid van appellant vastgesteld. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan deze beoordeling en dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. Ook werd geoordeeld dat er geen dringende redenen waren om af te zien van de terugvordering van de aan appellant verstrekte voorschotten. De Raad bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af.