In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WGA-uitkering te beëindigen. Appellante, die eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontving, had verzocht om herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid na een diagnose van schildklierkanker. Het Uwv had vastgesteld dat appellante vanaf 7 juni 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder de onzorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de onvoldoende aandacht voor haar nek- en schouderklachten, beoordeeld. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) de relevante beperkingen van appellante adequaat weergaf. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht had vastgesteld.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld. De totale kosten voor rechtsbijstand werden vastgesteld op € 1.068,-, en het Uwv werd ook verplicht om het griffierecht van appellante te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van arbeidsongeschiktheid en de verantwoordelijkheden van het Uwv in dit proces.