ECLI:NL:CRVB:2021:127
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig indienen van machtiging
In deze zaak heeft mw. H. Thodai, werkzaam bij HAQ recht, namens de appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had op 8 mei 2020 in de zaak met nummer 17/2277 een beslissing genomen. Bij brief van 7 augustus 2020 werd mw. Thodai verzocht om binnen vier weken een schriftelijke machtiging in te zenden, zoals vereist volgens artikel 8:24, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze termijn is door mw. Thodai ongebruikt voorbij gelaten. Vervolgens is er op 7 september 2020 een tweede kans geboden om de machtiging in te zenden, met wederom een termijn van vier weken. Ook deze termijn is niet benut door mw. Thodai.
Uiteindelijk is de machtiging pas op 13 november 2020 bij de Raad binnengekomen, maar dit was na de gestelde termijn. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn aangevoerd die het verzuim kunnen verontschuldigen. Hierdoor is het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, met J.M. Labage als griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 januari 2021. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en belanghebbenden kunnen binnen zes weken na verzending van de uitspraak verzet aantekenen.