ECLI:NL:CRVB:2021:1269
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking hoger beroep en verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. J. el Hannouche, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het dagelijks bestuur Werk en Inkomen Lekstroom. Het dagelijks bestuur had op 4 juli 2017 aan appellante de verplichting opgelegd om bij haar ex-partner een hoger bedrag aan alimentatie op te eisen. Deze verplichting was gebaseerd op artikel 55 van de Participatiewet (PW). In het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur deze verplichting gehandhaafd, maar appellante heeft op 27 maart 2019 een tremanormberekening overgelegd, waarna het dagelijks bestuur op 1 mei 2019 het alimentatiebedrag heeft vastgesteld.
Appellante heeft vervolgens haar hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling. De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het dagelijks bestuur niet geheel of gedeeltelijk aan appellante is tegemoetgekomen, zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De verplichting was namelijk niet met terugwerkende kracht ingetrokken, maar was pas vervallen nadat appellante gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om een berekening ter beoordeling voor te leggen. Hierdoor is het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen.
De uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, met R.B.E. van Nimwegen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 1 juni 2021.