ECLI:NL:CRVB:2021:1252

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
19/4137 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstand op grond van de Participatiewet; verwijtbaarheid van appellante voor het niet verschijnen op gesprekken en het niet inleveren van gegevens

In deze zaak gaat het om de opschorting en intrekking van de bijstandsuitkering van appellante op basis van de Participatiewet (PW). Appellante ontving sinds 1998 bijstand, maar heeft niet gereageerd op uitnodigingen voor gesprekken met het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen. Het college heeft haar bijstandsrecht opgeschort omdat zij niet op de uitnodigingen is ingegaan en geen gevraagde gegevens heeft ingeleverd. Appellante heeft aangevoerd dat zij om medische redenen niet in staat was om te verschijnen en de gevraagde informatie te verstrekken. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat, ongeacht haar medische situatie, appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat was om de gevraagde gegevens in te leveren. De Raad concludeert dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de bijstand op te schorten en in te trekken. De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde, wordt bevestigd. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.4137 PW

Datum uitspraak: 25 mei 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 augustus 2019, 19/1337 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C. Mens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Mens. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A. Staat.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving vanaf 1998, met een korte onderbreking, bijstand, laatstelijk naar de norm voor een alleenstaande en op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Bij brief van 8 augustus 2018 heeft een klantmanager van de Afdeling Sociaal Domein van de gemeente De Ronde Venen (klantmanager) appellante namens het college meegedeeld dat zij een uitkering op grond van de PW heeft aangevraagd en appellante uitgenodigd voor een gesprek op 14 augustus 2018. Het college heeft hierbij meegedeeld dat het gesprek gaat over het recht op uitkering en dat appellante verplicht is afschriften in kopie van alle op haar naam staande bankrekeningen vanaf 1 april 2018 tot en met heden en haar Turkse paspoort mee te nemen.
1.3.
Bij e-mail van 13 augustus 2018 heeft de gemachtigde van appellante de klantmanager meegedeeld dat appellante de in 1.2 genoemde brief niet begrijpt, dat in de brief staat dat appellante een uitkering heeft aangevraagd, dat appellante geen uitkering heeft aangevraagd, dat appellante al lang een uitkering heeft en dat appellante ervan uit gaat dat die brief op een misverstand berust.
1.4.
Bij brief van 14 augustus 2018 heeft de klantmanager appellante meegedeeld dat zij zonder resultaat een bezoek heeft gebracht aan het woonadres van appellante (uitkeringsadres) en appellante uitgenodigd voor een gesprek op 15 augustus 2018, omdat zij naar aanleiding van de door appellante gevraagde bijzondere bijstand vragen heeft.
1.5.
Bij e-mail van 15 augustus 2018 heeft de gemachtigde van appellante de klantmanager onder meer meegedeeld dat appellante in verband met psychische en lichamelijke klachten niet in staat is het college op 15 augustus 2018 te bezoeken, dat appellante vragen van het college schriftelijk kan beantwoorden, dat appellante persoonlijke gesprekken met medewerkers van de Sociale Dienst als zeer belastend ervaart en dat appellante een gesprek op dit moment niet aankan.
1.6.
Bij brief van 15 augustus 2018 heeft de klantmanager appellante namens het college meegedeeld dat de medisch adviseur binnen de gemeente De Ronde Venen appellante op 16 augustus 2018 een bezoek zal brengen in verband met het in 1.5 genoemde bericht van de gemachtigde van appellante.
1.7.
Bij besluit 23 augustus 2018 (opschortingsbesluit) heeft het college het recht op bijstand van appellante met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW opgeschort. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante geen gevolg heeft gegeven aan de uitnodigingen van 8 augustus 2018 en 14 augustus 2018 voor een gesprek op 14 augustus 2018 onderscheidenlijk 15 augustus 2018. Daarnaast heeft op 16 augustus 2018 geen medisch onderzoek kunnen plaatsvinden waaruit de beperkingen van appellante blijken, nu de arts op 16 augustus 2018 heeft gerapporteerd dat de deur op het uitkeringsadres, na diverse keren te hebben aangebeld, niet werd geopend. Het college kon daarom het recht op bijstand niet vaststellen. Het college heeft appellante in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door persoonlijk naar een gesprek op 28 augustus 2018 te komen en daarbij onder meer afschriften van alle op naam van appellante staande bankrekeningen vanaf 1 april 2018 tot en met heden en een Turks paspoort mee te nemen.
1.8.
Bij brief van 27 augustus 2018 heeft de gemachtigde van appellante een reactie op het opschortingsbesluit gegeven. Bij brief van 29 augustus 2018 heeft het college de in 1.7 genoemde hersteltermijn verlengd en appellante in de gelegenheid gesteld om persoonlijk te komen naar een gesprek op 3 september 2018 en de in 1.7 genoemde gegevens mee te nemen.
1.9.
Op 3 september 2018 is op het gemeentehuis een verklaring van de huisarts van appellante ingeleverd.
1.10.
Bij besluit van 5 september 2018 (intrekkingsbesluit) heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 16 augustus 2018 ingetrokken. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante niet heeft voldaan aan de haar in het opschortingsbesluit geboden hersteltermijn om op 28 augustus 2018 op gesprek te komen en de gevraagde gegevens in te leveren en dat appellante ook niet heeft voldaan aan de haar bij brief van 29 augustus 2018 geboden verlenging van die hersteltermijn om op 3 september 2018 op gesprek te komen en de gevraagde bewijsstukken in te leveren.
1.11.
Bij besluit van 18 februari 2019 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellante tegen het opschortings- en intrekkingsbesluit ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de PW kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, of indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten. Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de PW doet het college mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen de door hem te stellen termijn het verzuim te herstellen. Ingevolge het vierde lid kan het college de bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort als de belanghebbende het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn.
4.2.1.
Niet in geschil is dat appellante geen gehoor heeft gegeven aan de uitnodigingen voor een gesprek op 15 augustus 2018 en 3 september 2018 en dat appellante de door het college gevraagde gegevens niet heeft ingeleverd. Evenmin is in geschil dat de verschijning van appellante op de gesprekken en de inlevering van de gevraagde gegevens van belang waren voor de beoordeling van het recht op bijstand.
4.2.2.
Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of appellante kan worden verweten dat zij op 15 augustus 2018 en 3 september 2018 niet op gesprek is verschenen en de gevraagde gegevens niet heeft ingeleverd.
4.3.1.
Appellante heeft aangevoerd dat dat niet het geval is en dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld. Appellante heeft met medische stukken onderbouwd dat zij destijds niet in staat was met het college in gesprek te gaan en om informatie te verschaffen. Het college had appellante meer tijd moeten geven zich op de bezoeken voor te bereiden en de informatie te verschaffen. Het college had ook contact met de behandelend artsen van appellante moeten opnemen om haar situatie en eventuele verdere begeleiding te bespreken.
4.3.2.
De beroepsgrond slaagt niet. Daargelaten of uit de door appellante overgelegde medische gegevens van haar psychiater en huisarts kan worden afgeleid dat appellante om medische redenen niet in staat was met het college een gesprek te voeren, blijkt uit die gegevens niet dat appellante op medische gronden niet in staat was de door het college gevraagde bankafschriften en paspoort in te leveren. Indien appellante al niet in staat was die gegevens zelf tijdig te verkrijgen, had zij zich voor het verkrijgen van die gegevens kunnen laten bijstaan door een derde, bijvoorbeeld haar dochter of gemachtigde, en het college daarvoor zonodig om uitstel kunnen vragen. Dit heeft appellante nagelaten. Ook anderszins heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat het voor haar onmogelijk was de gevraagde gegevens bij het college in te leveren. Uit de verklaringen van appellante ter zitting van de Raad volgt immers dat de gevraagde bankafschriften voorhanden waren, terwijl appellante haar stelling tijdens de hoorzitting in bezwaar dat haar paspoort is gestolen niet met concrete gegevens, bijvoorbeeld een aangifte van diefstal, aannemelijk heeft gemaakt. Appellante heeft haar op de zitting van de Raad geponeerde stelling dat het haar niet duidelijk was waarom het college de bankafschriften en het paspoort van haar opvroeg niet aannemelijk gemaakt. Uit de in 1.4 genoemde brief van 14 augustus 2018, gelezen in samenhang met de in 1.2 genoemde brief van 8 augustus 2018, volgt dat de klantmanager die gegevens van appellante heeft opgevraagd in verband met vragen naar aanleiding van de door appellante gevraagde bijzondere bijstand.
4.4.
Gelet op 4.3.2 was het college op grond van artikel 54, eerste lid, van de PW bevoegd het recht op bijstand van appellante met ingang van 16 augustus 2018 op te schorten en de bijstand van appellante op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW met die datum in te trekken. Wat appellante heeft aangevoerd levert geen grond op voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot opschorting en intrekking gebruik heeft kunnen maken.
4.5.
De beroepsgrond dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat de termijn tussen het in 1.6 genoemde medisch onderzoek en de aankondiging daarvan door de depressieve en posttraumatische stressstoornis van appellante onredelijk kort is, kan hier, gelet op 4.4, onbesproken blijven.
4.6.
Gelet op 4.3.2 tot en met 4.5 slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van Y.S.S. Fatni als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2021.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) Y.S.S. Fatni