1.5.Tegen het besluit van 15 maart 2018 heeft appellante bezwaar gemaakt. Deze bezwaren heeft de Svb bij besluit van 11 juni 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat in de co-ouderschapsregeling waaraan appellante en de derde-partij gebonden zijn, geen bepaling is opgenomen over de verdeling van de kinderbijslag. Op grond van artikel 10, eerste lid, van het Besluit uitvoering kinderbijslag (BUK) moet het recht op kinderbijslag van één van beide co-ouders daarom gelijk verdeeld worden uitbetaald. De rechtbank heeft zich in de aangevallen uitspraak niet uitgesproken over de grieven van appellante tegen de weigering van de Svb om haar aan te merken als co-ouder wiens recht op kinderbijslag wordt uitbetaald.
Tussenuitspraak van de Raad
3. In de tussenuitspraak heeft de Raad onder 4.5 overwogen:
“Uit 4.1 tot en met 4.4.4 blijkt dat het bestreden besluit niet voldoende zorgvuldig is voorbereid en evenmin toereikend is gemotiveerd. De Svb moet nader onderzoeken wat er aan in de weg staat om appellante vanaf het vierde kwartaal van 2017 alsnog voor één of meer van de kinderen aan te merken als co-ouder wiens recht op kinderbijslag wordt uitbetaald, en om aan het bestreden besluit – als dit besluit wordt gehandhaafd – een nadere belangenafweging en motivering ten grondslag te leggen.”
4. In vervolg op de tussenuitspraak heeft de Svb bij brief van 19 oktober 2020 nader toegelicht waarom afwijzend is beslist op het verzoek van appelante. De Svb heeft onder meer het volgende naar voren gebracht:
“Voor co-ouders is voor de uitbetaling van het recht op kinderbijslag sprake van een bijzondere situatie, omdat het kind afwisselend bij de ene of bij de andere ouder is. Naast de samenloopregels van artikel 18 AKW is voor de co-ouderschapssituatie een regeling getroffen in artikel 10 Besluit uitvoering kinderbijslag (BUK) dat luidt:
"Indien twee personen die recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind, dit kind op basis van een overeenkomst of rechterlijke beschikking overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden zonder met elkaar een gemeenschappelijke huishouding te voeren, wordt tenzij in de overeenkomst anders is overeengekomen of in de rechterlijke beschikking anders is bepaald,het recht van één van deze personen op de kinderbijslag gelijk verdeeld uitbetaald aan beide verzekerden en wordt het recht van de andere persoon niet uitbetaald."
In deze samenloopbepaling wordt niet specifiek benoemd
wiensrecht tot gesplitste uitbetaling komt. Beide co-ouders hebben in beginsel recht op kinderbijslag. Het is wettelijk vastgelegd dat de SVB
op aanvraagvaststelt of een recht op kinderbijslag bestaat (artikel 14, lid 1 AKW). De SVB betaalt daarom het recht van de
aanvragerAKW o.g.v. artikel 10, lid 1 BUK gesplitst uit. Omdat het recht op kinderbijslag gesplitst is uitbetaald, wordt aan ieder van de co-ouders evenveel kinderbijslag uitbetaald. Zolang de andere co-ouder geen aanvraag AKW indient, is er geen geschil.
Indien op een later moment de andere co-ouder ook een aanvraag AKW indient voor hetzelfde kind, vat de SVB dit op als een verzoek om een wisseling van aanvrager tot stand te brengen. Het is vaste praktijk van de SVB om het verzoek (om de andere co-ouder aan te (gaan) merken als ouder wiens recht op kinderbijslag wordt uitbetaald), alleen in te willigen als beide co-ouders schriftelijk met deze wijziging instemmen.
Als blijkt dat de eerste aanvrager niet wil instemmen, is er kennelijk een geschil tussen de ouders en wijst de SVB het verzoek af van de tweede aanvrager om deze aan te merken als ouder wiens recht op kinderbijslag wordt uitbetaald. De SVB acht zich niet bevoegd te treden in het geschil.”
Verder heeft de Svb onder meer naar voren gebracht:
“De SVB pleit er niet voor om een uitvoeringsregel of beleidsregel te formuleren om de ontstane lacune in de samenloopregel van artikel 10 BUK in te vullen. Dit zou op gespannen voet staan met de wettelijke verplichting van ouders om onderlinge afspraken te maken in een ouderschapsplan, en doet rechtstreeks inbreuk op de partijautonomie van de partijen bij de "familierechtelijke overeenkomst" (ouderschapsplan). Deze overeenkomst wordt getoetst door de rechter, die zicht heeft op alle relevante (financiële en niet-financiële) belangen in het echtscheidingsdossier.
Uit de weigering om in te stemmen met de wisseling van aanvrager AKW door één van de ouders, blijkt dat de co-ouders kennelijk geen overeenstemming hebben bereikt op dit punt. Ook is niet gebleken dat ten tijde van de totstandkoming van het ouderschapsplan of rechterlijke beschikking er een geschil was over de vraag wie aanvrager AKW zou zijn. De SVB stelt vast dat dit punt nu wel in geschil is en wijst het verzoek om wisseling aanvrager af. Beslechting van het geschil is, naar de mening van de SVB, voorbehouden aan de rechter.”
5. De Raad oordeelt als volgt.
Beoordeling uitvoeringspraktijk Svb