Uitspraak
18.2050 WAJONG
OVERWEGINGEN
.Deze voorwaarden behoeven daarom geen verdere bespreking.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, geboren in 1981, heeft sinds 1995 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ontvangen, vanwege beperkingen door een goedaardige hersentumor en epilepsie. Het Uwv heeft in 2017 vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft, wat leidde tot een verlaging van zijn Wajong-uitkering van 75% naar 70% van het minimumloon, met ingang van 1 januari 2018. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen twijfel bestond aan hun conclusies.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij geen arbeidsvermogen heeft en dat hij recht heeft op de eerdere uitkering. Hij heeft medische stukken overgelegd van zijn neuroloog, die zijn beperkingen bevestigen. Het Uwv heeft echter gesteld dat deze informatie geen nieuwe feiten bevatte en heeft verzocht de eerdere uitspraak te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant en het Uwv afgewogen en geconcludeerd dat de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft gevolgd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen, die hebben vastgesteld dat appellant gedurende een uur aaneengesloten kan werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en de verlaging van de Wajong-uitkering.