ECLI:NL:CRVB:2021:1242

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
19/3053 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na opschorting en terugvordering van kosten

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand met ingang van 23 december 2017, na een eerdere opschorting van de bijstand per diezelfde datum. Tevens is er sprake van de terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand in de periode van 23 december 2017 tot en met 31 december 2017, tot een bedrag van € 240,81. De besluitvorming is gebaseerd op het feit dat appellante de bij de opschorting gevraagde bankafschriften niet binnen de gegeven hersteltermijn heeft verstrekt en niet op de afspraak van 12 januari 2018 is verschenen. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.

Niet in geschil is dat appellante de gevraagde gegevens niet tijdig heeft verstrekt, dat deze gegevens van belang zijn voor de verlening van bijstand, dat appellante redelijkerwijs over deze stukken kon beschikken en dat zij niet op de afspraak van 12 januari 2018 is verschenen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante een verwijt kan worden gemaakt voor het niet tijdig verstrekken van de gevraagde gegevens en het niet verschijnen op de afspraak. Appellante heeft niet met medische stukken onderbouwd dat zij vanwege haar medische gesteldheid niet in staat was om aan haar inlichtingenverplichting te voldoen.

De e-mail van appellante van 8 december 2017, waarin zij aangeeft tot 15 januari 2018 niet beschikbaar te zijn, leidt niet tot de conclusie dat haar geen verwijt kan worden gemaakt. De Raad stelt vast dat het niet aan appellante is om eenzijdig te beslissen dat zij gedurende een bepaalde periode niet beschikbaar is voor het verstrekken van noodzakelijke gegevens voor de bijstandverlening. Het zorgvuldigheidsbeginsel verplicht het college niet om de e-mail van appellante ook per e-mail te beantwoorden. Het hoger beroep van appellante wordt dan ook afgewezen, en er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.3053 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 24 juni 2019, 18/2273 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo (college)
Datum uitspraak: 17 mei 2021
Zitting heeft: E.J.M. Heijs als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: B. van Dijk
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. C.J. Driessen. Het college heeft zich via een videoverbinding laten vertegenwoordigen door mr. A. Kerkhof

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om de intrekking van bijstand met ingang van 23 december 2017 na een eerdere opschorting van de bijstand per diezelfde datum en de terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand in de periode van 23 december 2017 tot en met 31 december 2017 tot een bedrag van € 240,81. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellante de bij de opschorting gevraagde bankafschriften niet binnen de gegeven hersteltermijn heeft verstrekt en niet op de afspraak van 12 januari 2018 is verschenen.
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
Niet in geschil is dat appellante de gevraagde gegevens niet tijdig heeft verstrekt, dat de gevraagde gegevens van belang zijn voor de verlening van bijstand, dat appellante redelijkerwijs over deze stukken kon beschikken en dat zij niet op de afspraak van
12 januari 2018 is verschenen. Anders dan appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, kan haar van het niet tijdig verstrekken van de gevraagde gegevens en het niet verschijnen op de afspraak van 12 januari 2018 een verwijt worden gemaakt. Appellante heeft niet met medische stukken onderbouwd dat zij vanwege haar medische gesteldheid niet in staat was om aan haar inlichtingenverplichting te voldoen. Dat appellante bij e-mail van 8 december 2017 aan het college heeft meegedeeld dat zij tot 15 januari 2018 niet meer beschikbaar is omdat zij tot rust moet komen, maakt ook niet dat haar geen verwijt kan worden gemaakt. Uit deze e-mail blijkt niet dat appellante vanaf 8 december 2017 niet bereikbaar zou zijn op het uitkeringsadres. Verder is het niet aan appellante op wie de inlichtingenverplichting rust om eenzijdig te beslissen dat zij ruim vijf weken niet beschikbaar is voor het verstrekken van voor de bijstandverlening benodigde gegevens. Tot slot brengt het zorgvuldigheidsbeginsel, anders dan appellante heeft aangevoerd, niet mee dat het college de e-mail van appellante van
8 december 2017, behalve per brief van 8 december 2017, ook per e-mail had moeten beantwoorden.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) B. van Dijk (getekend) E.J.M. Heijs