ECLI:NL:CRVB:2021:1222
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting en vermoeden van andere middelen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de intrekking van bijstand met ingang van 25 januari 2018 en de terugvordering van bijstandsuitkeringen over de periode van 25 januari 2018 tot en met 31 januari 2018, tot een bedrag van € 304,03. Het college van burgemeester en wethouders van Helmond heeft deze beslissing genomen op basis van een doorzoeking van de woning van appellanten, waarbij een aanzienlijke hoeveelheid drugs en contant geld is aangetroffen. De leefwijze van appellanten suggereert dat zij beschikken over andere middelen dan hun bijstandsuitkering, maar zij hebben hierover geen inzicht verschaft, wat leidt tot de conclusie dat de inlichtingenverplichting is geschonden.
De rechtbank had het beroep van appellanten ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat de aangetroffen hoeveelheid drugs en andere luxe goederen voldoende aanleiding geven voor het vermoeden dat appellanten over andere inkomstenbronnen beschikken. De verklaring van appellant dat de drugs gezamenlijk eigendom van vrienden waren, is niet aannemelijk gemaakt. De Raad concludeert dat appellanten niet hebben aangetoond dat het vermoeden van andere inkomsten onjuist is, en bevestigt daarmee de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van de kosten.
De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is ondertekend door de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer.