ECLI:NL:CRVB:2021:1214
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging nabestaandenuitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de nabestaandenuitkering van appellante. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had de uitkering per 1 juli 2016 beëindigd, omdat het jongste kind van appellante achttien jaar was geworden en appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor de uitkering, met name dat zij niet voor ten minste 45% arbeidsongeschikt was. Appellante had geen bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van de uitkering, maar had wel een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid, welke door de Svb was afgewezen.
De rechtbank Rotterdam had in een eerdere uitspraak het beroep van appellante tegen de afwijzing van de Svb gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen in stand gehouden. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de vastgestelde beperkingen op onvoldoende zorgvuldig onderzoek berusten en dat de rechtbank ten onrechte de arbeidskundige beoordeling voor juist heeft gehouden. De Svb heeft echter gesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de belastbaarheid van appellante in de geselecteerde functies niet is overschreden.
De Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de Svb terecht heeft vastgesteld dat appellante niet voor ten minste 45% arbeidsongeschikt is. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige in te schakelen, omdat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben gedaan en rekening hebben gehouden met zowel de lichamelijke als psychische klachten van appellante. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en appellante een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.