In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een Wajong-uitkering had aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van arbeidsvermogen, wat volgens het Uwv niet duurzaam was. De rechtbank Midden-Nederland had eerder de beslissing van het Uwv bevestigd. De appellant, geboren in 2000 en bekend met een autismespectrumstoornis, stelde dat hij niet in staat was om basale werknemersvaardigheden te ontwikkelen en dat zijn situatie niet verbeterde. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep concludeerden echter dat er geen reden was om aan te nemen dat het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam was. De rechtbank volgde deze conclusies en oordeelde dat appellant in de toekomst wel degelijk in staat zou kunnen zijn om bepaalde taken uit te voeren, ondanks zijn beperkingen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de eerdere conclusies konden weerleggen. De Raad concludeerde dat de appellant in de toekomst mogelijkheden tot ontwikkeling had en dat de geselecteerde taken voor hem haalbaar waren. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, waarbij de griffier niet kon ondertekenen.