Uitspraak
19 866 AOW
16 januari 2019, 18/787 (aangevallen uitspraak)
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
R.I.S. van Haaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2021.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het AOW-pensioen van appellant door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellant ontving sinds 1 augustus 2010 een AOW-pensioen voor ongehuwde pensioengerechtigden, maar de Svb heeft dit per 1 oktober 2017 herzien naar een AOW-pensioen voor gehuwden. De herziening was gebaseerd op het standpunt dat appellant en X een gezamenlijke huishouding voerden. Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat de Svb ten onrechte tot deze conclusie is gekomen en dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding.
De Raad heeft vastgesteld dat de Svb op basis van een onderzoek, dat onder andere een huisbezoek omvatte, tot de conclusie is gekomen dat appellant en X hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat er voldoende elementen van wederzijdse zorg aanwezig waren. De Raad heeft daarbij benadrukt dat de beoordeling van een gezamenlijke huishouding aan de hand van objectieve criteria dient te gebeuren, waarbij de persoonlijke motieven en de aard van de relatie niet van belang zijn.
De Raad heeft de argumenten van appellant verworpen, waaronder de stelling dat zijn relatie met X een commerciële huurdersrelatie zou zijn. De Raad concludeert dat de Svb terecht heeft geoordeeld dat appellant en X vanaf oktober 2017 een gezamenlijke huishouding voerden, en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken in cassatie gaan bij de Hoge Raad.