In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, die in Suriname woont. Verzoeker had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn bezwaar tegen een besluit van het Uwv ongegrond was verklaard. Verzoeker stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid was toegenomen en dat hij in een medische en financiële noodsituatie verkeerde. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat er twijfels bestonden over de juistheid van de eerdere beoordeling van het Uwv. De voorzieningenrechter concludeerde dat een nadere verzekeringsgeneeskundige beoordeling van de situatie van verzoeker noodzakelijk was, gezien het rapport van de contractarts Chin-Kon-Sung. De voorzieningenrechter droeg het Uwv op om binnen tien weken het herbeoordelingstraject af te ronden en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van verzoeker, die op € 1.068,- werden begroot. Tevens werd het Uwv opgedragen het griffierecht van € 134,- aan verzoeker te vergoeden.