ECLI:NL:CRVB:2021:1146
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van IOAW-uitkering wegens schending inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) van appellanten, die niet hebben gemeld dat zij pensioenuitkeringen ontvingen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellanten hun inlichtingenverplichting hadden geschonden door geen melding te maken van de ontvangen pensioenuitkeringen en een te lang verblijf in het buitenland. De kosten van de uitkering zijn teruggevorderd tot een bedrag van € 3.107,83, en er is een boete van € 1.264,66 opgelegd.
Appellanten voerden aan dat zij geen weet hadden van de pensioenuitkeringen, omdat hun dochter de aanvraag had gedaan en hun administratie verzorgde. Zij stelden dat de dochter niet op de hoogte was van de meldplicht en dat het Pensioenfonds de uitkeringen automatisch aan het college zou doorgeven. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de stelling van appellanten niet onderbouwd was. De Raad concludeerde dat het pensioen door of namens appellanten was aangevraagd en dat zij op de hoogte waren van de uitkeringen die op hun bankrekening werden bijgeschreven.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat de opgelegde boete evenredig was aan de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid. De aangevoerde gronden van appellanten werden verworpen, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de kosten. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, en het proces-verbaal werd ondertekend door de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer.