ECLI:NL:CRVB:2021:1140

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
20/3701 WUBO-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 28 oktober 2001, waarin zijn aanvraag voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) was afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo, en dat de psychische klachten van de appellant niet konden worden toegeschreven aan oorlogsgeweld. De appellant had in 2020 opnieuw verzocht om herziening van de eerdere afwijzing, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of gegevens waren aangedragen die aanleiding gaven om de eerdere besluiten te herzien. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de aanvragen onder de Wubo discretionair is en dat de appellant niet kon aantonen dat hij persoonlijk en direct betrokken was bij de gebeurtenissen die onder de Wubo vallen. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit in stand bleef, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20.3701 WUBO-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Duitsland (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 6 mei 2021
Zitting heeft: C.H. Bangma, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: R van Doorn
Appellant is, met bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij het na bezwaar genomen besluit van 28 oktober 2001 heeft verweerder een aanvraag van appellant afgewezen en opnieuw het standpunt ingenomen dat bij appellant geen sprake is van blijvende invaliditeit in de zin van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). In dat verband is overwogen dat de onder de Wubo vallende gebeurtenissen, in het geheel van de traumatische gebeurtenissen die appellant tijdens maar ook na de oorlog heeft meegemaakt, van ondergeschikt belang zijn bij de verklaring van de bij appellant aanwezige psychische klachten. Bij uitspraak van 22 augustus 2002 (nummer 01/5604 WUBO) heeft de Raad het beroep tegen het besluit van 18 oktober 2001 ongegrond verklaard. Overwogen is dat uit het door psychiater H.S.R. Witte uitgebrachte rapport overtuigend naar voren komt dat de kern van de bij appellant aanwezige problematiek wordt gevormd door de pathologische dynamiek met de beide ouders en met name zijn moeder en verder dat er onvoldoende termen aanwezig zijn om de bij appellant bestaande psychopathologie te verklaren vanuit de voor de Wubo in aanmerking te nemen ervaringen, te weten het meemaken van bombardementen in Hamburg. Verweerder heeft naar het oordeel van de Raad op goede gronden geoordeeld dat bij appellant geen sprake is van met zijn oorlogsgeweld samenhangende psychische invaliditeit en hij om die reden niet als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo kan worden aangemerkt.
Na afwijzing van een herzieningsverzoek in januari 2011 heeft appellant in februari 2020 opnieuw verzocht de eerdere afwijzing te herzien. In dat verband heeft hij verwezen naar een rapportage van 7 mei 2008 van dr. K. Euteneuer op grond waarvan appellant stelt dat zijn psychische aandoeningen veroorzaakt zijn door calamiteiten tijdens de tweede wereldoorlog en nadien in een assemblagecentrum in Brussel. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen bij besluit van 25 mei 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 september 2020 (bestreden besluit), op de grond dat appellant geen nieuwe feiten of gegevens heeft vermeld die aanleiding zouden geven de eerdere afwijzingen te herzien.
Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wubo is verweerder bevoegd op een daartoe door een belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheid, kan de Raad het bestreden besluit slechts terughoudend toetsen. Daarbij staat de vraag centraal of appellant bij zijn verzoek om herziening dan wel in bezwaar nieuwe feiten of gegevens heeft aangevoerd die verweerder bij de besluitvorming over de eerdere aanvragen niet bekend waren en waarin verweerder aanleiding had moeten vinden om tot herziening over te gaan.
Zulke feiten en omstandigheden zijn niet naar voren gekomen.
Uit artikel 2 van de Wubo volgt dat appellant persoonlijk en direct betrokken moet zijn geweest bij gebeurtenissen zoals omschreven in dat artikel. De gebeurtenissen die de ouders van appellant hebben meegemaakt kunnen niet worden aangemerkt als persoonlijk door appellant ondervonden oorlogsgeweld. Verder geldt naar vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1319) dat een ongeboren vrucht niet kan worden aangemerkt als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en dat wat de moeder is overkomen niet een gebeurtenis is waardoor degene die later uit de moeder is geboren persoonlijk is getroffen. De gestelde verkrachting wordt door appellant gesitueerd ná de Duitse capitulatie en kan om die reden niet worden aangemerkt als een gebeurtenis in de zin van de Wubo.
Naar aanleiding van de herzieningsaanvraag hebben twee geneeskundig adviseurs op basis van het overgelegde rapport van Euteneuer uit 2008 geconcludeerd dat uit die rapportage geen nieuwe gezichtspunten naar voren komen over het ontstaan van de psychische klachten van appellant. Uit de medische advisering komt naar voren dat de door Euteneuer genoemde oorzaak voor het ontstaan van de psychische klachten een reeks van traumatische ervaringen omvat, zoals ook bij eerdere onderzoeken is beschreven. Daarvan is vastgesteld dat het aanvaarde oorlogsgeweld hieraan niet wezenlijk heeft bijgedragen. Andersluidende medische of andere gegevens zijn door appellant niet overgelegd.
Het bestreden besluit houdt in rechte stand.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) R. van Doorn (getekend) C.H. Bangma
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep