ECLI:NL:CRVB:2021:1113

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
20/3055 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verhuis- en herinrichtingskosten op basis van medische noodzaak en sociale wenselijkheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in het beroep van appellante tegen het besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellante, geboren in 1936, is erkend als burger-oorlogsslachtoffer en heeft in januari 2020 een aanvraag ingediend voor een voorziening voor verhuis- en herinrichtingskosten. De aanvraag werd afgewezen omdat de medische noodzaak en sociale wenselijkheid niet konden worden aangetoond. De Raad oordeelde dat de rug- en beenklachten van appellante, die haar belemmerden om in haar woning te blijven, niet voortvloeiden uit het oorlogsgeweld, maar degeneratieve oorzaken hadden. De Raad concludeerde dat de reden voor de verhuizing niet lag in de psychische klachten van appellante, maar in haar fysieke beperkingen, die niet als causale klachten werden erkend. De Raad bevestigde dat er geen medische gegevens waren die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

20.3055 WUBO

Datum uitspraak: 12 mei 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 4 augustus 2020, kenmerk BZ011378515 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door [X]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante (geboren in 1936) is in 1991 op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Aanvaard is dat appellante tijdens de Bersiap-periode op verschillende plaatsen geïnterneerd is geweest. Appellante is onder meer in aanmerking gebracht voor een periodieke uitkering.
1.2.
In januari 2020 heeft appellante een aanvraag ingediend om toekenning van een voorziening voor verhuis- en herinrichtingskosten. In dat verband heeft appellante aangevoerd dat zij geen trappen meer kan lopen waardoor een verhuizing naar een benedenwoning noodzakelijk is geworden. Bij besluit van 25 maart 2020 heeft verweerder (alsnog) aanvaard dat de bij appellante aanwezige osteoporose in verband staat met het door haar meegemaakte oorlogsgeweld. De aanvraag voor een voorziening voor verhuis- en herinrichting is afgewezen omdat deze voorziening in verband met haar psychische klachten niet medisch noodzakelijk en/of medisch sociaal wenselijk wordt geacht. Daarbij is overwogen dat de beperkingen van appellante om trappen te lopen vanuit haar rug- en beenklachten, niet voortvloeien uit het meegemaakte oorlogsgeweld. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Verweerder hanteert als beleid dat een vergoeding als bedoeld in artikel 32 van de Wubo voor verhuis- en herinrichtingskosten kan worden toegekend als de causale medische klachten een verhuizing naar een andere (adequate) woning noodzakelijk maken. Voor het toekennen van een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 33 van de Wubo geldt - kort gezegd - de voorwaarde dat de verhuizing medisch noodzakelijk is op grond van niet-causale klachten waarbij een causale klacht een belangrijke factor vormt in de noodzaak tot de verhuizing.
2.2.
Verweerder heeft de aanvraag van appellante om advies voorgelegd aan de geneeskundig adviseur R.J. Roelofs, arts. Deze arts heeft op basis van een persoonlijk onderhoud met appellante en gegevens van de huisarts en de internist-endocrinoloog geconcludeerd dat geen medische noodzaak dan wel medisch-sociale wenselijkheid bestaat voor een voorziening voor verhuis- en herinrichtingskosten. In de bezwaarfase heeft een andere geneeskundig adviseur, de arts R. Loonstein, na heroverweging van de gegevens, het advies van Roelofs onderschreven.
2.3.
De Raad is met verweerder van oordeel dat de reden om te verhuizen niet is gelegen in de psychische klachten van appellante. De aanvraag is dan ook terecht afgewezen. De Raad stelt vast dat appellant voorheen woonde in een woning op de eerste verdieping, zonder lift. Het niet meer goed trappen kunnen lopen als gevolg van lichamelijke klachten is voor appellante reden geweest om te verhuizen. Deze beperking vindt haar oorzaak in de rug- en beenklachten van appellante. Deze klachten zijn niet erkend, omdat zij geen verband houden met het oorlogsgeweld. De rugklachten berusten immers op wervelkanaalstenose en degeneratieve afwijkingen en ook de beenklachten zijn degeneratief van aard bevonden. Een andere reden voor appellante om te verhuizen was dat zij bang was om van de trap te vallen. Zij is tevens bang als gevolg van de osteoporose iets te breken. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt kunnen stellen dat deze valangst geen verband houdt met de erkende psychische klachten. Weliswaar is de osteoporose nu wel als een causale klacht aangemerkt, maar deze ziekte is niet de reden geweest om te verhuizen. Een medische noodzaak op grond van causale medische klachten is daarom niet aanwezig. Aan de criteria voor een medisch-sociale wenselijkheid voor de verhuizing is evenmin voldaan. De niet causale rug- en beenklachten belemmerden appellante mogelijkerwijs wel om in de woning te blijven wonen, maar haar causale klachten speelden bij de verhuizing geen belangrijke factor. Medische gegevens die tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn niet aanwezig.
2.4.
Uit 2.3 volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2021.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M. Buur