Uitspraak
20.3422 WUV
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, waarbij haar uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) is verlaagd na het overlijden van haar echtgenoot. De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in deze zaak. Appellante, die als vervolgde en uitkeringsgerechtigde wordt beschouwd, heeft informatie moeten verstrekken over haar inkomsten na het overlijden van haar echtgenoot in 2020. De uitkering was aanvankelijk vastgesteld op € 1.049,06 per maand, maar na herbeoordeling is deze verhoogd naar € 1.058,68 bruto per maand, met een verlaagd uitkeringspercentage van 60%. Dit percentage is van toepassing voor alleenstaande vervolgden vanaf de pensioengerechtigde leeftijd.
Appellante heeft verzocht om haar overige inkomsten niet in mindering te brengen op haar uitkering, gezien de maandelijkse kosten die zij heeft. De Raad heeft echter geoordeeld dat artikel 19 van de Wuv dwingend voorschrijft dat alle inkomsten in mindering moeten worden gebracht op de uitkering. De Raad heeft vastgesteld dat de Sociale Verzekeringsbank correct heeft gehandeld door de inkomsten van appellante te verrekenen met haar uitkering, ondanks de financiële gevolgen van het overlijden van haar echtgenoot.
De Raad heeft ook opgemerkt dat de Sociale Verzekeringsbank heeft erkend dat de epilepsie van appellante voortvloeit uit haar vervolging, wat betekent dat zij mogelijk in aanmerking komt voor vergoeding van ongedekte medische kosten. Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep van appellante ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.