In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Appellant, geboren in 1947 en erkend als oorlogsslachtoffer, had verzocht om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp naar twee dagdelen per week, vanwege een verslechtering van zijn psychische klachten. Dit verzoek werd afgewezen door verweerder op 8 juli 2020, met als argument dat de gevraagde uitbreiding niet medisch noodzakelijk was.
De Raad oordeelt dat verweerder zich niet zonder meer kan baseren op de medische rapportage van de geneeskundig adviseur R.J. Roelofs, die concludeerde dat er geen sprake was van chaotisch gedrag of zelfverwaarlozing. De Raad stelt vast dat de rapportage van Roelofs inconsistent is en dat er wel degelijk aanwijzingen zijn voor (zelf)verwaarlozing en chaotisch gedrag bij appellant. De Raad wijst erop dat appellant wel degelijk initiatieven neemt voor huishoudelijke taken, maar dat deze vaak mislukken door zijn psychische klachten.
De Raad concludeert dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is en vernietigt dit. Verweerder wordt opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, rekening houdend met de bevindingen van de Raad. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.068,- voor rechtsbijstand en € 46,80 voor reiskosten, alsook het griffierecht van € 48,-.