ECLI:NL:CRVB:2021:1106

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
20/3574 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp op basis van onvoldoende medische motivering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Appellant, geboren in 1947 en erkend als oorlogsslachtoffer, had verzocht om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp naar twee dagdelen per week, vanwege een verslechtering van zijn psychische klachten. Dit verzoek werd afgewezen door verweerder op 8 juli 2020, met als argument dat de gevraagde uitbreiding niet medisch noodzakelijk was.

De Raad oordeelt dat verweerder zich niet zonder meer kan baseren op de medische rapportage van de geneeskundig adviseur R.J. Roelofs, die concludeerde dat er geen sprake was van chaotisch gedrag of zelfverwaarlozing. De Raad stelt vast dat de rapportage van Roelofs inconsistent is en dat er wel degelijk aanwijzingen zijn voor (zelf)verwaarlozing en chaotisch gedrag bij appellant. De Raad wijst erop dat appellant wel degelijk initiatieven neemt voor huishoudelijke taken, maar dat deze vaak mislukken door zijn psychische klachten.

De Raad concludeert dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is en vernietigt dit. Verweerder wordt opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, rekening houdend met de bevindingen van de Raad. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.068,- voor rechtsbijstand en € 46,80 voor reiskosten, alsook het griffierecht van € 48,-.

Uitspraak

20.3574 AOR

Datum uitspraak: 12 mei 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.M.F. Starmans, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 september 2020, kenmerk BZ011385946 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Starmans en [X]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1947, is aanvaard als oorlogsslachtoffer in de zin van de AOR. Vastgesteld is dat bij hem sprake is van oorlogsletsel (psychische klachten). Appellant is met ingang van 1 juli 2017 onder meer in aanmerking gebracht voor een invaliditeitsuitkering en een vergoeding voor een dagdeel huishoudelijke hulp.
1.2.
Vanwege een verslechtering van zijn psychische klachten heeft appellant in april 2020 verzocht om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp naar twee dagdelen per week. Bij besluit van 8 juli 2020, na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, is de aanvraag afgewezen op de grond dat de gevraagde uitbreiding niet medisch noodzakelijk is.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Verweerder hanteert in het kader van de AOR het beleid dat een tweede dagdeel huishoudelijke hulp kan worden toegekend indien er bij een betrokkene beperkingen zijn in het verrichten van lichte huishoudelijke werkzaamheden op grond van causale somatische aandoeningen en/of er sprake is van uitsluitend causale psychische klachten in combinatie met (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag.
2.2.
Bij appellant is geen lichamelijk oorlogsletsel vastgesteld. Dat brengt mee dat, gezien het onder 2.1 geformuleerde beleid, appellant uitsluitend op grond van zijn psychische klachten in aanmerking kan komen voor de gevraagde uitbreiding van de huishoudelijke hulp als bij hem sprake is van (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag in het huishouden.
2.3.
Het standpunt van verweerder in het bestreden besluit is in hoofdzaak gebaseerd op de bevindingen van de geneeskundig adviseur R.J. Roelofs, arts, die appellant thuis heeft bezocht. Roelofs concludeert dat bij appellant sprake is van een fors verhoogde arousel, van veel (innerlijke) agressie wat leidt tot continue innerlijke onrust, ongedurigheid, gejaagdheid, onoplettendheid en onvoorzichtigheid. Door onhandigheid (mogelijk mede op basis van hypertonie van de spieren en gejaagdheid/gehaast zijn) raakt appellant snel gefrustreerd. Medisch gezien is er geen sprake van chaotisch gedrag en/of zelfverwaarlozing op basis van psychopathologie, aldus Roelofs.
2.4.
De Raad acht het bestreden besluit met deze medische advisering onvoldoende gemotiveerd. Roelofs vermeldt in zijn rapportage dat personen waarbij sprake is van chaotisch gedrag en/of zelfverwaarlozing niet in staat zijn hun huishouden te structureren en te ordenen dan wel dat zij ernstig initiatiefverlies vertonen waardoor (zelf)verwaarlozing ontstaat. Allereerst stelt de Raad vast dat uit de rapportage van 25 mei 2020 van Stichting Pelita blijkt dat appellants kleinzoon en diens vrouw het huishoudelijk werk doen. Appellant doet zelf weliswaar nog wat lichte boodschappen en maakt een eenvoudige maaltijd klaar, maar daarna is hij uitgeput en krijgt hij vaak een paniekaanval. Verder is de Raad van oordeel dat uit de onderzoeksbevindingen van Roelofs juist wel kan worden opgemaakt dat bij appellant sprake is van (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag. Bij appellant is sprake van initiatiefverlies. Appellant probeert wel te komen tot huishoudelijk werk (bijvoorbeeld stofzuigen of de kattenbak verschonen) maar zijn pogingen gaan door zijn onrust, gejaagdheid en onhandigheid vaak mis en uit frustratie stopt hij dan, aldus Roelofs. De Raad maakt hieruit op dat appellant met andere woorden wel initiatief neemt, maar dat het resultaat ervan uitblijft. Van initiatiefverlies is niet enkel sprake bij het niet (meer) nemen van enig initiatief. Roelofs beschrijft zelf ook dat appellant wel ergens aan begint maar het niet afmaakt onder het motto “komt later wel”. Aldus steunt de conclusie van Roelofs, namelijk dat geen sprake is van initiatiefverlies en dus ook geen zelfverwaarlozing en/of chaotisch gedrag, niet op zijn onderzoeksbevindingen zoals deze zijn beschreven in zijn rapportage, mede bezien in het licht van de rapportage van Stichting Pelita. Daarmee blijft onduidelijk of het stoppen voortkomt uit de onrust en gejaagdheid, of uit de hypertonie of een combinatie van beide. De genoemde onrust en gejaagdheid lijken immers voort te spruiten uit de psychische klachten, in welk geval er wel causaliteit is en bij de combinatie is er gedeelde causaliteit. Verweerder mag zich bij zijn besluitvorming dan ook niet zonder meer baseren op de medische rapportage van Roelofs vanwege deze inconsistentie.
2.5.
Uit 2.4 volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. Verweerder wordt opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van wat in 2.4 is overwogen
.
2.6.
Aanleiding bestaat verweerder te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep. De kosten worden begroot op € 1.068,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting) voor verleende rechtsbijstand. Verder komt appellant in aanmerking voor vergoeding van door hem gemaakte reiskosten van € 46,80 voor de zitting in beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag van
€ 1.114,80;
- bepaalt dat verweerder aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2021.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M. Buur