ECLI:NL:CRVB:2021:1099
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen Uwv na intrekking van het beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep (zaaknummer 16/1926 WAO) tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant, vertegenwoordigd door mr. S. Besli, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden Nederland van 17 februari 2016. Tijdens de zitting op 29 maart 2018 is de appellant verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het Uwv vertegenwoordigd was door mr. K. Bollier.
Het onderzoek is heropend en er is een deskundige benoemd die op 11 maart 2019 een rapport heeft uitgebracht. Op 18 oktober 2019 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Vervolgens heeft mr. Besli namens de appellant op 19 november 2019 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling van het Uwv. Het Uwv heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van de appellant, waardoor de intrekking van het beroep gerechtvaardigd was. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv moet worden veroordeeld in de proceskosten die de appellant heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De totale proceskosten zijn begroot op € 3.392,-, inclusief kosten voor rechtsbijstand en andere gemaakte kosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door B.J. van de Griend, met K.R. van Renswoude als griffier.