ECLI:NL:CRVB:2021:1095

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
19/3143 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die zich ziek had gemeld met rug- en psychische klachten, had in eerste instantie een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Na een herbeoordeling in 2017 werd haar belastbaarheid vastgesteld door een verzekeringsarts, maar de ex-werkgever van appellante maakte bezwaar tegen het besluit van het Uwv, wat leidde tot een herziening van de WIA-uitkering. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beroepsgrond van appellante over de urenbeperking een herhaling was van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad onderschreef de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de door het Uwv vastgestelde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe gegevens overgelegd die twijfel zouden zaaien over haar belastbaarheid. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij het hoger beroep van appellante niet slaagde.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van verzekeringsartsen in het vaststellen van de belastbaarheid van verzekerden. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

19 3143 WIA

Datum uitspraak: 6 mei 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 juni 2019, 18/1381 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B.E. Crone hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. B.E. Crone. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als assistent-bedrijfsleider voor 37,8 uur per week. Op 22 januari 2010 heeft zij zich ziek gemeld met rugklachten en psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 20 januari 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Per 20 december 2013 is deze uitkering omgezet in een WGAloonaanvullingsuitkering.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling in 2017 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 oktober 2017. Een arbeidsdeskundige heeft op basis van deze FML geen functies kunnen selecteren. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 31 oktober 2017 beslist dat de WIA-uitkering van appellante ongewijzigd wordt voortgezet, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid 100% is gebleven.
1.3.
De ex-werkgever van appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 31 oktober 2017 en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat appellante niet alleen volledig maar ook duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, op basis van informatie uit de behandelend sector en eigen medisch onderzoek, in een rapport van 25 maart 2018 verklaard dat sprake is van minder beperkingen dan aangenomen in de FML van 6 oktober 2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 26 maart 2018 een nieuwe FML opgesteld. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aan de hand van de nieuwe FML functies geselecteerd en op basis daarvan een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 21,07%. Het Uwv heeft het bezwaar van de ex-werkgever bij besluit van 23 mei 2018 (bestreden besluit) gegrond verklaard, het besluit van 31 oktober 2017 herroepen en de WIA-uitkering van appellante met ingang van 24 juli 2018 beëindigd, met inachtneming van een uitlooptermijn.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig medisch onderzoek hebben verricht en de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De rechtbank heeft overwogen dat de door appellante in beroep ingeschakelde psychiater Y. Baoutou niet heeft onderbouwd waarom een urenbeperking aan de orde zou zijn. Op grond van de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid (de standaard) kan de duurbelastbaarheid van een betrokkene alleen worden beperkt bij (1) een indicatie stoornis in de energiehuishouding, (2) een indicatie preventief of (3) een indicatie verminderde beschikbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar deze standaard gekeken en gemotiveerd uitgelegd dat geen sprake is van een indicatie op grond waarvan de duurbelastbaarheid van appellante moet worden beperkt. De rechtbank vindt deze motivering inzichtelijk. Voor wat betreft de overige beperkingen heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat op basis van de aanwezige en in beroep overgelegde medische informatie niet blijkt dat appellante aanvullend beperkt is. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat, uitgaande van de juistheid van de FML, de door het Uwv geduide functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit formele gebreken vertoont maar heeft deze met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht gepasseerd. De rechtbank heeft hierin wel aanleiding gezien het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante en het door haar betaalde griffierecht.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat en dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. De primaire verzekeringsarts heeft vanuit preventief oogpunt een urenbeperking aangewezen geacht van vier uur per dag en twintig uur per week. Dit komt overeen met het standpunt van psychiater Baoutou die in zijn rapport heeft beschreven dat appellante vanuit psychiatrisch oogpunt hooguit twintig uur per week inzetbaar is. Appellante kan zich niet vinden in de conclusie van de rechtbank dat psychiater Baoutou de standaard niet heeft gehanteerd en dat hij niet heeft onderbouwd waarom een urenbeperking aan de orde zou zijn. Een psychiater dient vanuit zijn psychiatrische expertise te oordelen over een stoornis en eventuele beperkingen en moet zich verre houden van het invullen van de FML en de standaard. Appellante heeft nog een brief van psychiater Baoutou van 22 februari 2019 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 24 juli 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WIA-uitkering van appellante heeft beëindigd. Het hoger beroep is niet gericht tegen de aangevallen uitspraak voor zover het de proceskostenveroordeling en de veroordeling in vergoeding van het griffierecht betreft.
4.3.
De grond over de urenbeperking die appellante heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij daarover in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. Net als de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de urenbeperking. De rechtbank heeft de beroepsgrond van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de grond niet slaagt. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Het is juist dat een ingeschakelde deskundige zich uit dient te laten over zaken binnen de grenzen van zijn of haar expertise. De standaard is een instrument voor verzekeringsartsen en geeft aan hen concretere handvatten voor het beoordelen van de duurbelastbaarheid. Baoutou, als psychiater, hoeft de standaard niet te gebruiken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is toegerust om de vertaalslag te maken van ziekten en/of gebreken naar medische beperkingen in een FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 25 maart 2018 voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom de in de standaard beschreven drie indicatiegebieden bij appellante niet aan de orde zijn. Daarom volgt zij de conclusie van Baoutou niet en is zij afgeweken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts.
4.5.
Ten aanzien van de overige beperkingen heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid van appellante per datum in geding. De door de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden eveneens onderschreven. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gegevens overgelegd op grond waarvan twijfel is gerezen over de vastgestelde belastbaarheid van appellante.
4.6.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2021.
(getekend) J.C. Boeree
(getekend) M. Géron