ECLI:NL:CRVB:2021:1095
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die zich ziek had gemeld met rug- en psychische klachten, had in eerste instantie een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Na een herbeoordeling in 2017 werd haar belastbaarheid vastgesteld door een verzekeringsarts, maar de ex-werkgever van appellante maakte bezwaar tegen het besluit van het Uwv, wat leidde tot een herziening van de WIA-uitkering. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beroepsgrond van appellante over de urenbeperking een herhaling was van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad onderschreef de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de door het Uwv vastgestelde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe gegevens overgelegd die twijfel zouden zaaien over haar belastbaarheid. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij het hoger beroep van appellante niet slaagde.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van verzekeringsartsen in het vaststellen van de belastbaarheid van verzekerden. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.