ECLI:NL:CRVB:2021:1046

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
20/3384 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van garantietoelage en rechtszekerheidsbeginsel in ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die tot 1 januari 2018 werkzaam was bij de gemeente, had een garantietoelage ontvangen van € 193,47 per maand, die was bedoeld als compensatie voor gederfde inkomsten. Deze toelage werd verlaagd naar € 125,94 per maand door het dagelijks bestuur van 1Stroom, wat leidde tot het hoger beroep van de appellant.

De Raad oordeelde dat de verlaging van de garantietoelage terecht was, omdat de appellant met de nieuwe regeling, inclusief een buitendagvenstervergoeding van € 133,98 per maand, nog steeds het totaal van € 259,92 ontving, wat gelijk was aan het bedrag dat hij voorheen ontving. De Raad concludeerde dat er geen strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel, aangezien de appellant financieel niet in een slechtere positie was gebracht door de verlaging van de garantietoelage.

De uitspraak bevestigde dat de appellant niet kon aanvoeren dat de garantietoelage niet verlaagd mocht worden, omdat er bij de toekenning geen voorbehoud was gemaakt over toekomstige aanpassingen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door H. Lagas, met B.H.B. Verheul als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 7 mei 2021.

Uitspraak

20.3384 AW

Datum uitspraak: 7 mei 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
27 augustus 2020, 19/5661 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van 1Stroom (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Bakker hoger beroep ingesteld.
Namens het dagelijks bestuur heeft mr. B.J. Boiten, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bakker. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Boiten, E. Fontein en T. Boonman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 zijn bekendgemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
1.2.
Appellant was tot 1 januari 2018 werkzaam bij de gemeente [gemeente]. Bij besluit van 17 februari 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van [gemeente] met toepassing van artikel 3:15 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR-UWO) aan appellant met ingang van 1 januari 2016 een garantietoelage toegekend van € 193,47 per maand. Deze garantietoelage bedraagt het verschil tussen de tot 1 januari 2016 te hoog berekende toelage onregelmatige dienst (TOD) en de vanaf 1 januari 2016 op juiste wijze berekende TOD. Daarbij is aan appellant medegedeeld dat de garantietoelage wordt verlaagd als appellant in de toekomst in een hogere salarisschaal wordt ingepast en dat de garantietoelage vervalt als appellant vrijwillig een functie accepteert waarvoor geen TOD geldt.
1.3.
Vanaf 1 januari 2018 is appellant, als gevolg van het overgaan van zijn werkzaamheden, werkzaam bij 1Stroom in de functie van [naam functie], team [naam team]. Bij de aanstelling heeft het dagelijks bestuur aan appellant medegedeeld dat hij zijn garantietoelage behoudt.
1.4.
Bij brief van 28 februari 2019 heeft het dagelijks bestuur aan appellant medegedeeld dat hij vanaf 1 april 2019 een buitendagvenstervergoeding ontvangt en deze vergoeding in de plaats komt van de TOD en de garantietoelage. Voorts heeft het dagelijks bestuur aan appellant kenbaar gemaakt dat het voornemens is met ingang van diezelfde datum de garantietoelage van appellant te laten vervallen en hem een afbouwtoelage toe te kennen. Bij besluit van 1 april 2019 (primair besluit) heeft het dagelijks bestuur overeenkomstig het voornemen beslist.
1.5.
Bij besluit van 29 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en met ingang van september 2019 de garantietoelage van appellant verlaagd naar € 125,94 per maand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant stelt dat het dagelijks bestuur de garantietoelage niet heeft mogen verlagen, omdat bij het toekennen van de garantietoelage niet het voorbehoud werd gemaakt dat deze zou worden aangepast indien de salarisregels in de CAR-UWO zouden veranderen. Dit betoog slaagt niet. Appellant is overeenkomstig het besluit van 17 februari 2016 vanaf 1 januari 2016 een TOD van € 66,45 per maand en een garantietoelage van € 193,47 per maand gaan ontvangen. Het totaal van deze bedragen, te weten € 259,92 is gelijk aan het bedrag dat appellant maandelijks aan TOD ontving vóór 1 januari 2016. Deze garantietoelage is wat de omvang betreft kennelijk zo berekend, dat het oude niveau van de toelage voor onregelmatige dienst € 259,92 zou worden gehandhaafd. Voorts is bij besluit van 17 februari 2016 aan appellant medegedeeld dat de garantietoelage wordt verlaagd als appellant in de toekomst in een hogere salarisschaal wordt ingepast en dat de TOD én de garantietoelage vervallen als appellant vrijwillig een functie accepteert waarop een toeslag onregelmatige dienst niet van toepassing is. Naar het oordeel van de Raad moet uit een en ander worden afgeleid dat met de garantietoelage is beoogd appellant een compensatie toe te kennen voor gederfde inkomsten tot het niveau van € 259,92 van de TOD vóór 1 januari 2016, zoals door het dagelijks bestuur is bevestigd in de brief van 28 februari 2019.
4.2.
Vanaf 1 april 2019 ontvangt appellant een buitendagvenstervergoeding van € 133,98 per maand. Met de verlaging van de garantietoelage naar € 125,94 per maand is appellant financieel niet in een slechtere positie gebracht, omdat hij met de verlaagde garantietoelage nog steeds het totaal van € 259,92 ontvangt. Van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is reeds daarom geen sprake.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2021.
(getekend) H. Lagas
(getekend) B.H.B. Verheul