ECLI:NL:CRVB:2021:1042

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
17/5407 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en een appellant, die schadevergoeding heeft verzocht wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De appellant had eerder incidenteel hoger beroep ingesteld tegen uitspraken van de rechtbank Amsterdam. Tijdens de zitting op 22 maart 2021 heeft het Uwv zijn hoger beroep ingetrokken, evenals de appellant zijn incidenteel hoger beroep. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase is geschonden, aangezien de procedure meer dan vijf jaar heeft geduurd, terwijl de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in beginsel niet langer dan vier jaar mag duren. Dit leidde tot de conclusie dat de appellant recht heeft op schadevergoeding van € 1.500,-. Daarnaast is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene, die in totaal € 1.269,06 bedragen. De uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, met B.V.K. de Louw als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

17.5407 WIA, 18/1044 WIA, 17/5409 WIA, 17/7799 WIA

Datum uitspraak: 30 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:88 en 8:118 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 23 juni 2017, 16/7482 (aangevallen uitspraak 1) en 17/173 (aangevallen uitspraak 2) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
[betrokkene (stichting)] te [vestigingsplaats] (betrokkene)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroepen ingesteld.
Appellant heeft bij brieven van 8 december 2017 en 17 februari 2018 tegen de aangevallen uitspraken incidenteel hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben verweerschriften ingediend.
De Raad heeft verzekeringsarts F.M. Brouwer als deskundige benoemd. Deze heeft op 3 december 2019 een rapport uitgebracht.
Bij besluit op bezwaar van 19 oktober 2020 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 11 februari 2016 een IVA-uitkering toegekend en bij begeleidende brief van gelijke datum te kennen gegeven dat de vervolguitkering van appellant met ingang van 11 maart 2019 in een IVA-uitkering wordt omgezet.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op 22 maart 2021. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman. Appellant is in bijzijn van zijn partner verschenen. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.L.J.J. Vereijken.
De Staat is als partij aangemerkt.

OVERWEGINGEN

1. Ter zitting heeft het Uwv de hoger beroepen ingetrokken en heeft appellant de incidenteel hoger beroepen ingetrokken. Appellant heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Betrokkene heeft verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.
1.1.
Artikel 8:118, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 van de Awb kan worden veroordeeld in de proceskosten.
1.2.
Op grond van artikel 8:88, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
2. Er wordt aanleiding gezien om het Uwv te veroordelen in de proceskosten die betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor de medisch adviseur E. Khoe is anderhalf uur in rekening gebracht. Conform artikel 8, eerste lid, onder c van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (geldend vanaf 1 januari 2019) (Besluit) bedraagt het uurtarief € 134,04 en anderhalf uur bedraagt dan € 201,06. Op grond van artikel 15 van het Besluit moet dat bedrag worden verhoogd met de omzetbelasting die daarover verschuldigd is. De kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.068,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand (2 punten à € 534,- per punt) en op € 201,06 voor een deskundigenrapport, in totaal € 1.269,06.
3. Voor het verzoek van appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM geldt het volgende.
3.1.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (zie de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Verder heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast is van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
3.2.
Vanaf de datum van ontvangst door het Uwv van het bezwaarschrift van appellant op 23 maart 2016 tot de datum van deze uitspraak heeft de procedure vijf jaar en enkele weken geduurd. In de zaak zelf noch in de opstelling van appellant zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met ruim een jaar overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van in totaal € 1.500,-. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase is geschonden.
3.3.
De Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellant tot een bedrag van € 1.500,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.269,06;
- veroordeelt de Staat tot een betaling aan appellant van vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.500,-.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2021.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) B.V.K. de Louw