Uitspraak
18.124 PW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het dagelijks bestuur in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.575,-.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, een Bulgaarse EU-onderdaan, had bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (PW) na zijn vestiging in Nederland. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had de aanvraag afgewezen, omdat appellant deze had ingediend binnen de eerste drie maanden van zijn verblijf, en hij niet kon aantonen dat zijn situatie levensbedreigend was. De rechtbank had de afwijzing van het college bevestigd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college niet verplicht was om bijstand te verlenen aan de appellant, omdat hij niet gelijkgesteld kon worden met een Nederlander op basis van artikel 11 lid 2 PW. De Raad stelde vast dat de appellant in de te beoordelen periode niet voldeed aan de voorwaarden voor bijstandsverlening, en dat de uitzonderingen op het recht op bijstand voor EU-burgers van toepassing waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college in de proceskosten van de appellant moest worden veroordeeld, tot een totaalbedrag van € 1.575,- voor verleende rechtsbijstand.
De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder EU-burgers recht hebben op sociale bijstand in Nederland, met name de beperkingen die gelden voor de eerste drie maanden van verblijf. De Raad concludeerde dat de appellant niet in aanmerking kwam voor bijstand, omdat hij niet kon aantonen dat er zeer dringende redenen waren die bijstandsverlening noodzakelijk maakten. De uitspraak is van belang voor de interpretatie van de Participatiewet en de rechten van EU-burgers in Nederland.