In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de verlaging van de bijstand van appellanten op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had de bijstand van appellanten met 100% verlaagd voor de duur van één maand, omdat appellant tijdens een telefonisch screeningsgesprek met een bemiddelaar had aangegeven te twijfelen of hij vijf dagen per week vroeg kon opstaan om post te bezorgen. De Raad oordeelt echter dat er onvoldoende feitelijke grondslag is voor deze maatregel. Het e-mailbericht van de bemiddelaar geeft geen duidelijkheid over de inhoud van het gesprek en er is te veel twijfel over de juiste weergave van wat appellant heeft gezegd. De Raad concludeert dat het college de verweten gedraging niet aannemelijk heeft gemaakt, waardoor het niet bevoegd was om een maatregel op te leggen. De rechtbank heeft dit niet onderkend, wat leidt tot de vernietiging van de aangevallen uitspraak. De Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het besluit van 6 juli 2018. Tevens wordt het college veroordeeld in de kosten van appellanten.